Het debat over het Antropoceen

One of the geo-engineering proposals to decrease global warming is to inject sulphur into the atmosphere. Source.
Bron: NASA.

door Aaron Vansintjan

vertaling door Luc Geeraert

The English version of this article can be found here.

Het woord ‘Antropoceen’ is in het debat over klimaatverandering opgedoken, en de vraag is of het daarin zou moeten blijven. Deze term verwoordt mooi het idee dat het woord Holoceen – een wetenschappelijke term die verwijst naar het huidige geologische tijdperk – niet langer adequaat is. Want we leven momenteel in een tijdperk waarin de mens (anthropos) de geologie van de Aarde fundamenteel heeft veranderd en aanwezig is in bijna alle ecosystemen.

We hebben de temperatuur van de planeet laten oplopen, de zeespiegel laten stijgen, massale hoeveelheden aardkorst ontgonnen, de ozonlaag aangetast, en beginnen nu de oceanen te verzuren – ingrepen die over miljoenen jaren nog steeds zichtbaar zullen zijn in fossielen.

Het woord ‘Antropoceen’ is pas recent in het mainstream woordgebruik opgedoken, maar is heel snel een strijdkreet geworden, die voor veel mensen de hoogdringendheid van maatregelen tegen klimaatverandering uitdrukt. Terwijl de term reeds eerder gesuggereerd werd in verschillende vormen, was het Paul Crutzen, chemicus en winnaar van de Nobelprijs, die hem populariseerde in 2002 in een artikel van 600 woorden lang, getiteld “De geologie van de mensheid”, dat verscheen in het wetenschappelijke tijdschrift Nature. In dit artikel betoogt hij dat de realiteit van “de groeiende invloed van de mensheid op de planeet” met zich meebrengt dat wetenschappers en ingenieurs de “zware taak” hebben de “maatschappij te gidsen” – via grootschalige geoengineering projecten als het moet. Volgens hem is de term Antropoceen een sleutelconcept in het uitleggen van de ernst van onze huidige situatie. Daardoor werd deze term voor velen welhaast een openbaring, die er goed inpeperde dat we onloochenbaar hebben ingegrepen in het ecosysteem van de Aarde, dat we het hebben gedestabiliseerd, en dat we moeten handelen, onverwijld en snel.

Maar ondanks het feit er vanuit verschillende hoeken wordt gepleit voor deze term, is er ook enige weerstand, en niet van het soort mensen dat je zou verwachten: veel klimaatwetenschappers zijn terughoudend om hem te gebruiken, en er is ook kritiek van milieu en sociale historici. Waarom al deze ophef over een woord, en wat is het belang?

Zoals elke activist graag zal willen uitleggen, is het belangrijk welke woorden we gebruiken. Woorden beschrijven niet enkel de problemen, maar framen ook de oplossingen. En in het geval van klimaatverandering is er een grote nood aan goede oplossingen, wat betekent dat de framing juist moet zijn. Als we klimaatverandering willen aanpakken, moeten we zorgvuldig de woorden kiezen waarmee we de problemen beschrijven.

In wat volgt wordt een overzicht gegeven van het Antropoceen debat, waarbij de vraag gesteld wordt of we dit woord inderdaad moeten gebruiken om onze huidige problemen te beschrijven, of integendeel dit woord beter zouden droppen. Zoals je zal zien, ben ik beslist de ene optie genegen – ik denk niet dat de term zo bruikbaar is als zijn supporters beweren – maar zal ik mijn argumenten zo goed mogelijk aandragen zodat je een eigen standpunt kan bepalen.

eng1
Het anthropoceen wordt vaak gebruikt om grootschalige geo-engingeering projekten te rechtvaardigen, dat leidt naar wat Richard Heinberg noemt ‘we-zijn-in-commando-en-daar-houden-we-van’ houding.

Van early adopters naar wijdverbreid gebruik

De term Antropoceen werd gepopulariseerd door hard-core klimaatwetenschappers die wilden illustreren hoe onze wereld er tegenwoordig uitziet en hoe fundamenteel verschillend dit is van de wereld die we erfden. Vanuit dit standpunt gezien, kan het concept leiden tot een ‘aha-erlebnis’ bij oningewijden: de mensheid heeft de Aarde reeds fundamenteel veranderd. Daarom gebruikten early adopters dit woord vaak om de urgentie van het huidige tijdsgewricht over te brengen naar het brede publiek toe.

In de tien jaar nadat het concept werd gelanceerd in de moderne cultuur, heeft het nieuwe vormen aangenomen die de originele geologische bedoeling overstijgen, waardoor het een meme is geworden met de capaciteit om een enorm scala aan argumenten te stutten.

Het brede publiek nam de term graag over met headlines in grote mediakanalen als de BBC, The New York Times, en Newsweek. Hij begon regelmatig gebruikt te worden in rapporten (pdf) en campagnes van klimaatactivisten als Bill McKibben en milieugroeperingen als Friends of the Earth. Ook kunstenaars pikten de term op, en academici organiseren talloze conferenties met ‘Antropoceen’ als leidraad.

Het soort opinies dat rond de term samenkoekt varieert. In het boek “The God Species” argumenteert de prominente milieu-schrijver Mark Lynas dat, aangezien we een nieuw tijdperk van ongeziene menselijke controle over het milieu binnentreden, we de verantwoordelijkheid, de plicht, en de mogelijkheden hebben om het milieu nog meer doorgedreven te controleren. Afstand nemend van traditionele milieustandpunten als anti-nucleair en anti-GGO, pleit hij ervoor om alle middelen waarover we beschikken te gebruiken, precies omdat we geconfronteerd worden met problemen op een grotere schaal dan ooit voorheen. Dit arsenaal omvat nucleaire energie en genetische manipulatie.

Recent vervoegde Mark Lynas een groep van pro-tech wetenschappers, schrijvers, en milieuactivisten, en schreef mee aan het “eco-modernist manifesto.” De auteurs claimen hierin dat “moderne technologieën, door meer efficiënt gebruik te maken van natuurlijke ecosystemen en diensten, een echte mogelijkheid bieden om de totale menselijke impact op de biosfeer terug te dringen. Deze technologieën omarmen, betekent het vinden van wegen naar een goed Antropoceen.”

Het probleem? Dat het Antropoceen openbaart dat de mensheid zich in een positie bevindt die ongezien netelig is. De oplossing? Drijf het op: gebruik meer, en betere, technologieën, om zo de natuur beter te controleren.

Richard Heinberg van het Post-Carbon Institute noemt dit de ‘we-zijn-in-commando-en-daar-houden-we-van’ houding. Volgens hem duidt dit ‘techno-Antropoceen’ argument op een soort wetenschappers dat het Antropoceen omarmt, eenvoudigweg omdat dit de mensheid het volledige mandaat geeft om de planeet te blijven terravormen. Zoals Heinberg aantoont, zal het opdrijven van het Antropoceen onontkoombaar op save-the-day technologieën steunen. Zoals het eco-modernist manifesto claimt: “Verstedelijking, intensiveren van de landbouw, nucleaire energie, aquacultuur, en ontzilting zijn allen processen met een bewezen potentieel om de menselijke impact op de omgeving te verkleinen, en zo meer ruimte te laten voor de niet-menselijke soorten.” Daartegen argumenteert Heinberg dat deze technologieën helemaal niet zo adequaat zijn als vaak wordt beweerd. De hierboven genoemde technologieën steunen ofwel op het gebruik van goedkope fossiele brandstoffen in veel grotere hoeveelheden dan wat ze vervangen, of deugen wetenschappelijk (en moreel) niet.

Een geoengineering projekt zou dure spiegels in de ruimte doen schieten om zonlicht te weerkaatsen. Bron: SCMP
Een geoengineering project zou dure spiegels in de ruimte doen schieten om zonlicht te weerkaatsen. Bron: SCMP

Heinberg stelt zijn eigen versie voor: het ‘slank-groene Antropoceen.’ Aangezien elke haalbare technologische oplossing aangedreven wordt door fossiele brandstoffen, ziet hij een meer wenselijke toekomst die low-tech is, arbeidsintensief, met lokale voedselproductie, en verantwoord watergebruik (dus bv. onafhankelijk van energie-intensieve ontziltingsinstallaties). Maar voor hem is het ook noodzakelijk om te erkennen dat de mens niet het centrum van het universum is: “Zoals de mensheid nu de toekomst van de Aarde vormgeeft, zal de Aarde de toekomst van de mensheid vormgeven.”

Ietwat verrassend werd de term ook gretig aangenomen door kritische theoretici – misschien te onkritisch. Bijvoorbeeld Bruno Latour gebruikt de term – en de realiteit van menselijke betrokkenheid in het klimaat – als een startpunt voor de discussie over het nieuwe beleid dat deze crises vereisen. Prominente politiek-ecologische wetenschappers als Laura Ogden, Paul Robbins, en Nik Heynen refereren naar de term om de eigen argumenten te onderbouwen dat grassroots organisaties de sleutel zijn tot veerkracht en politieke weerstand in dit nieuwe tijdperk. Slavoj Zizek suggereert dat het Antropoceen, en de wetenschappers die het voorstellen, ons nieuwe vragen doet stellen over de relatie van de mens met zijn omgeving, en over de obsessie die in onze cultuur bestaat voor de altijd-aanwezige apocalyps. In een ander essay daagt Dipesh Chakrabarty de term deels uit vanuit een postkoloniaal perspectief, maar eindigt hij met het onderschrijven ervan, aangezien, op een bepaalde manier, iedereen (de kolonisatoren en de gekoloniseerden, de rijken en de armen) zal geraakt worden door de komende rampen.

Ik zeg verrassend omdat dezelfde theoretici zouden aarzelen om woorden als democratie, ontwikkeling, of vooruitgang te gebruiken zonder ‘aanhalingstekens’ – ze specialiseren zich in het in vraag stellen van alles in het ondermaanse (en maar goed ook). Dat zij dit nieuwe woord accepteren zonder bevragen of terugblikken, vormt misschien wel de beste illustratie voor zijn wijdverbreide aantrekkingskracht.

Hoe dan ook, dit is het beeld: het concept Antropoceen wordt gesteund door mensen met zeer verschillende ideologische overtuigingen. De ene bepleit business-as-usual gedreven door technologische doorbraken, de ander roept op tot een totale transformatie van de relatie tussen mens en natuur, en nog een ander suggereert dat het betekent dat we onze verschillen aan de kant moeten zetten, en de uitdagingen samen tegemoet moeten treden.

In de tien jaar nadat het concept werd gelanceerd in de moderne cultuur, heeft het nieuwe vormen aangenomen die de originele geologische bedoeling overstijgen, waardoor het een meme1 is geworden met de capaciteit om een enorm scala aan argumenten te stutten.

 

Waarna de problematische fase volgt

Echter, in het voorbije jaar – en zeker tijdens de voorbije maanden – verscheen er een stroom van kritiek op het concept Antropoceen.

Het eerste kernprobleem is wetenschappelijk, met twee facetten. Ten eerste, ondanks het feit dat het concept zich goed heeft genesteld in onze woordenschat (“Welkom in het Antropoceen” titelde The Economist in 2011), is er nog steeds heel wat debat over zijn exacte betekenis, zelfs over zijn wetenschappelijke waarde. Ten tweede wordt de wetenschap meer en meer gepolitiseerd.

Het neologisme van Paul Crutzen bereikte het domein van de stratigrafie – een specifieke discipline die bepaalt wanneer elke geologische periode start en eindigt. En Crutzen is een atmosfeerwetenschapper, geen stratigraaf. Indien hij dat wel was geweest, dan had hij waarschijnlijk de bittere gevechten en spanningen die zijn voorstel veroorzaakte, kunnen voorzien.

Crutzen stelde oorspronkelijk voor dat het Antropoceen zou starten bij de industriële revolutie, meer specifiek de uitvinding van de stoommachine. Daarna veranderde hij van gedacht, en liet het Antropoceen starten bij het testen van de atoombom. Maar dit soort grillen houdt geen stand in het studiegebied dat beslist over geologische tijdperken – er was 60 jaar nodig om te beslissen over de definitie van het Kwartair, een tijdperk dat 2,6 miljoen jaar overspant. De wetenschappers die dit soort beslissingen nemen zijn streng, om niet te zeggen muggenzifters.

Dus beslisten ze een internationale werkgroep te vormen, om voor eens en altijd te beslissen of de term de tand des tijd zou kunnen doorstaan. Dit was behoorlijk moeilijk. Vooreerst bestaat er zelfs geen formele definitie van wat ‘Antropoceen’ echt betekent. Wat behelst een significante verandering in het geologische systeem van de Aarde, die ons zou toelaten om de lijn te trekken? En waar moeten we die lijn trekken?

Daartoe werden talrijke voorstellen gedaan. Het begon met de landbouw 5.000 jaar geleden, of mijnbouw 3.000 jaar geleden. Of nee: het begon met de genocide van 50 miljoen inheemse mensen in Amerika. Of: het begon met de ‘Grote Versnelling:’ de periode van de voorbije 50 jaar waarin plastics, chemische meststoffen, beton, aluminium, en petroleum de markt overspoelden, en het milieu. Of: we kunnen het nu nog niet bepalen, we moeten waarschijnlijk nog een paar miljoen jaar wachten.

Kort gezegd, de vaagheid van de term leidde ertoe dat het onmogelijk was vast te stellen wat deze eigenlijk zou moeten zijn, en hoe hij gemeten zou kunnen worden. Daardoor ontstonden conflicten in het domein van de stratigrafie, waar sommigen betreuren dat een zeer gepolitiseerd onderwerp een idealiter traag, zorgvuldig, en delicaat proces ontwricht: bepalen wanneer een geologisch tijdperk begint en eindigt. Leidende wetenschappers stelden de vraag (pdf) of Antropoceen in feite niet meer is dan een uitwas van de ‘pop cultuur,’ eerder dan een serieus vraagstuk voor stratigrafen.

Daardoor worden deze wetenschappelijke discussies zelf ook politiek. Bij veel betrokken wetenschappers leeft het gevoel dat zij die het concept door willen drukken eerder geïnteresseerd zijn in het in de verf zetten van de destructieve kracht van de mens om klimaatactie aan te moedigen, dan in het definiëren van een nieuwe wetenschappelijke term. Zoals Richard Monastersky zegt in een Nature artikel over de politiek achter het de pogingen om de term te definiëren: “Het debat heeft het gewoonlijk onopgemerkte proces waarbij geologen de 4,5 miljard jaar geschiedenis van de Aarde opdelen, in de schijnwerpers geplaatst.” De inspanningen om het Antropoceen te definiëren en het op de kaart van geologische tijdsschalen te plaatsen is een mijnenveld van politiek, gevestigde belangen, en ideologie geworden. Zodoende onthult het debat over het Antropoceen eens te meer dat de wetenschap – die zo vaak als objectief wordt beschouwd – gedreven wordt door, en onderhevig is aan, persoonlijke en politieke agenda’s.

De mens beschuldigen, de geschiedenis uitwissen

Maar het is niet omdat de term Antropoceen politiek beladen is en moeilijk te definiëren, dat we twee maal zouden moeten nadenken voor we hem gebruiken. Er zijn veel verontrustender kwesties samenhangend met het onderwerp, waarvan we ons bewust moeten zijn.

Vooreerst is er de bezorgdheid dat het concept Antropoceen de menselijke impact op de Aarde ‘vernatuurlijkt.’ Wat betekent dit? In essentie dat we door te spreken over het ‘tijdperk van de mens,’ suggereren dat alle mensen verantwoordelijk zijn. Anders gezegd, dat er iets intrinsieks slecht is aan de mens, waar we altijd en onontkoombaar onze stempel zullen drukken op het milieu.

Dit gaat over het (zeer Westerse) idee dat mensen losstaan van de natuur, en dat we dus ofwel moeten terugkeren naar de natuur ofwel erbovenuit stijgen. Vandaar de oproep van de ecomodernisten om ons te ‘ontkoppelen’ van de natuurlijke wereld door technologie. Vandaar ook de oproep van diepe ecologisten om de natuur an sich te appreciëren, zonder er onze menselijke noden en verlangens op te projecteren. En vandaar het idee dat alle mensen mee de oorzaak zijn van de huidige moeilijke situatie.

Het alternatief, zoals gesuggereerd door de milieutheoreticus Jim Proctor, is beseffen dat het Antropoceen er niet is ‘vanwege’ de mens. Dit vereist te erkennen dat zijn processen en gebeurtenissen talrijk zijn en onderling verweven – er is geen helder onderscheid tussen natuur en cultuur, menselijke verlangens en natuurkrachten.

Maar welke krachten zijn dan verantwoordelijk? In alle rapporten over klimaatverandering staat duidelijk dat de mens aan de basis ervan ligt. Hiertegen argumenteren kan ons gevaarlijk dicht bij de retoriek van de ontkenners brengen.

Het is op dit punt dat we zouden kunnen kiezen voor optie C: vraag het aan een historicus. James W. Moore, een professor milieugeschiedenis, heeft zich afgevraagd of we echt met een beschuldigende vinger moeten wijzen naar stoommachines, atoomwapens, of de mensheid als een geheel. Daarom pleit hij voor een totaal andere term: het ‘Capitaloceen:’ het geologische tijdperk van het kapitalisme. Kort gezegd, het is niet de stoommachine die geleid heeft tot een gebruik van fossiele brandstof dat zonder voorgaande is – het zijn veeleer het bestuurssysteem en de sociale organisatie die de huidige globale veranderingen veroorzaakt hebben. Vereist waren het uitvaardigen van innovatieve eigendomswetten geruggensteund door militaire macht en politie, en ook het opzetten van ongelijke machtsrelaties tussen een kleine klasse van kapitalisten en de werkende armen, vrouwen, inheemse culturen, en andere beschavingen. Het zijn deze instellingen, ontwikkeld en geperfectioneerd over honderden jaren, die het mogelijk maakten om culturen te vernietigen en de hulpbronnen van de Aarde te overexploiteren, wat culmineert in onze huidige crisis.

Het is vreemd in hoeverre dit soort bredere sociale dynamiek totaal onbelicht is in het debat over het Antropoceen. Zo wordt er bijvoorbeeld vaak beweerd dat de uitvinding van het vuur de eerste vonk was die onontkoombaar zou leiden naar de immense voetafdruk van de mens op de Aarde. Dit is niet zomaar een randpositie. Andreas Malm merkt in een artikel in Jacobin Magazine op dat het idee wordt onderschreven door Paul Crutzen, Mark Lynas, en andere opmerkenswaardige wetenschappers zoals John R. McNeill. Volgens hen volgt de afschuwelijke impact van klimaatverandering rechtstreeks uit het ogenblik waarop een groep hominiden vuur leerde maken.

Maar beweren dat de controle van het vuur een noodzakelijke voorwaarde was voor de menselijke vaardigheid om kolen te verbranden is één ding, argumenteren dat het de reden is waarom we momenteel met een klimaatcrisis worden geconfronteerd, is iets helemaal anders.

In een pittig artikel in The Anthropocene Review suggereren Malm en de prominente milieuhistoricus Alf Hornborg dat deze veronachtzaming voortkomt uit het feit dat de wetenschappers die de alarmbel luiden over het klimaat, getraind zijn in het bestuderen van de natuurlijke wereld, en niet van de mens. Om de echte oorzaken van de antropogene klimaatverandering te vinden volstaat het niet om de winden, de zeeën, de rotsen, en de bevolkingsgroei te bestuderen, maar moet ook gekeken worden naar de maatschappij en de geschiedenis. In het bijzonder, Moore echoënd, is het een vereiste te verstaan hoe technologische vooruitgang in de geschiedenis steeds weer aangedreven werd door ongelijke machtsrelaties tussen een minderheidselite en een onderworpen meerderheid. Malm en Hornborg zeggen hierover:

“Geologen, meteorologen, en hun collega’s zijn niet noodzakelijk goed toegerust om het soort dingen te bestuderen dat plaatsvindt tussen mensen (en noodzakelijkerwijs tussen hen en de rest van de natuur); de samenstelling van een rots of het patroon van een straalstroom verschillen nogal van fenomenen als wereldbeelden, eigendom en macht.”

Bijgevolg moet het idee dat het Antropoceen de ‘nieuwe realiteit’ is die iedereen treft, in vraag gesteld worden.

Bijgevolg moet het idee dat het Antropoceen de ‘nieuwe realiteit’ is die iedereen treft, in vraag gesteld worden. Inderdaad, gezien de bestaande machtsrelaties, zal de ‘nieuwe realiteit’ meer ‘reëel’ zijn voor de ene dan voor de andere. Voor de meeste mensen zal het meer ontbering en vechten voor het overleven betekenen, terwijl er voor enkelen comfortabele reddingsboten zullen zijn. Zo suggereren Malm en Hornborg dat Dipesh Chakrabarty, de wetenschapper die het concept vanuit een postkoloniaal perspectief omarmt, zijn positie zou moeten herdenken: klimaatverandering zelf is geen universele gelijkschakelaar, maar riskeert integendeel de kloof tussen rijk en arm te verdiepen.

Dit brengt ons bij een laatste probleem: de politiek. Indien, zoals veel Antropoceen-enthousiastelingen beweren, het concept helpt om mensen te laten begrijpen hoe diep de menselijke betrokkenheid in de Aardse systemen is, dan kan het ook leiden tot een beloftevolle politieke discussie die er de machtshebbers eindelijk op wijst dat er iets dient te gebeuren.

Echter, zoals Jedediah Purdy, professor aan de Duke University, opmerkt in het tijdschrift Aeon: “Beweren dat we leven in het Antropoceen is een manier om te zeggen dat we de verantwoordelijkheid voor de wereld die we creëren niet kunnen ontlopen. Tot daar alles goed. Het probleem begint wanneer dit charismatische, allesomvattende idee van het Antropoceen een universeel projectiescherm wordt en een versterker voor iedereens geprefereerde versie van het ‘verantwoordelijkheid nemen voor de planeet’.”

Voor veel mensen betekent het Antropoceen dat er ‘geen alternatief is.’ Afhankelijk van persoonlijke overtuiging, leidt de term Antropoceen tot verschillende conclusies en oproepen tot actie. Zoals Purdy zegt: “Het Antropoceen lijkt niet veel geesten te veranderen… Maar het draait hen op tot voorbij het maximum. ”

Is dit een probleem voor elk nieuw concept of is het inherent aan het Antropoceen? Gezien de vaagheid van het concept is dit volgens Purdy “een Rorschach vlek waarmee commentatoren onderscheiden wat de tijdperkbepalende verandering in de mens/natuur relatie is.” Met de grote diversiteit aan opinies die beschikbaar is, zullen zij met de meeste politieke en ideologische invloed het debat uiteindelijk domineren.

Neem bijvoorbeeld Peter Kareiva, chief scientist bij het Nature Conservancy, die argumenteert dat het Antropoceen betekent dat we nu, meer dan ooit, moeten stoppen met proberen wildernis te beschermen en het kapitalisme te beschuldigen, en dat we integendeel ondernemingen moeten aanmoedigen om verantwoordelijkheid op te nemen voor, en controle over, de milieudiensten van de Aarde.

Kareiva’s opinie is enorm populair geworden in het mainstream discours, maar impliceert ook dat de mens niet het huidige economische en politieke systeem zou moeten herdenken, maar voluit dient te gaan voor het verhandelbaar maken van alles. Hoe vager het concept, hoe gevoeliger het dus kan zijn voor coöptatie. De vaagheid van de term heeft deels geleid tot zijn kameleon-achtig vermogen om in ieders agenda te passen.

Meer nog, aangezien het concept Antropoceen impliceert dat de mensheid als geheel de eerste verantwoordelijke is – en niet de relaties tussen mensen – verhindert het vruchtbare discussies, eerder dan ze aan te moedigen. Zoals Malm en Hornborg schrijven: “Het effect is het afblokken van elk perspectief op verandering.”

ZLim002
Richard Heinberg stelt voor dat we ons met een ‘slank-groen Antropoceen’ minder op high-tech oplossingen zouden moeten toeleggen, en in plaats daarvan simpelere dingen zouden moeten proberen zoals vruchtbare grond opbouwen, wat dat ook koolstof opslaat. Bron: Kwaad.net

Is de term nog nuttig?

Indien de kritieken hierboven steek houden, waarom denken klimaatwetenschappers en activisten dan nog steeds dat het Antropoceen concept nuttig is? Overtuigt het echt degenen die nog overtuigd moeten worden, of versluiert het veeleer de belangrijke discussies die we moeten hebben?

In discussies en gesprekken met vrienden en collega’s, wordt er vaak op gewezen dat de kritieken van Malm en Hornborg voorbijgaan aan het originele nut van het concept. Zoals een professor geografie het schreef in een e-mail: “Voor mij opent het Antropoceen eerder de weg naar het soort exploratie waartoe de auteurs lijken uit te nodigen, dan dat het die weg zou afsluiten.” Mijn vriend Aaron McConomy schreef het volgende op Facebook: “Ik heb het gevoel dat al deze discussies, theoretische beschouwingen zijn over wat er in de echte wereld gebeurt, maar niet echt weerspiegelen wat ik als actieve lezer en onderzoeker opvang… Het is zoals de meme der memen die reageert op andere memen, waarbij niemand exact schijnt te weten waarop ze eigenlijk aan het reageren zijn… Voor mij is de grotere vraag hoe we ‘derde weg’ discussies kunnen hebben. Waar de realiteit van het Antropoceen toe oproept is een diepgaand herwerken van sociaal-ecologische systemen. Weinig voorbeelden waarmee men komt aanzetten, zijn daarvoor geschikt.”

Punt genoteerd. In plaats van te kibbelen over de betekenis van het Antropoceen, zouden we beter oplossingen vinden voor de vraagstukken waarmee we geconfronteerd worden. En terwijl de term een echt nut heeft voor geologen, kan het de broodnodige discussie over politieke alternatieven stimuleren. Dit is een steekhoudend antwoord op de problematisering van de term: alles welbeschouwd, de term is bruikbaar gebleken in het op gang brengen van een belangrijk debat.

Maar welk soort debat? Aangezien het Antropoceen de mens aanduidt als de hoofdschuldige van de huidige situatie waarin de Aarde verkeert, wijst het niet echt naar de minderheid die de meeste schade heeft aangericht, noch verbreedt het de discussie naar hen die het meest geraakt worden door klimaatverandering maar wiens rol in het veroorzaken ervan werkelijk nul is.

Leunen op een alomvattende geologische (en biologische) term om onze situatie te beschrijven, houdt het risico in te helpen om alternatieve opinies, alternatieve verhalen, en alternatieve politiek monddood te maken. Zoals Malm en Hornborg benadrukken: “Indien klimaatopwarming het gevolg is van de kennis van het vuur, of van een andere eigenschap die de menselijke soort verworven heeft ergens lang geleden in zijn evolutie, hoe kunnen we ons dan zelfs nog maar het ontmantelen van de fossiele economie verbeelden? [Argumenteren dat de klimaatopwarming veroorzaakt is door één soort] bevordert de mystificatie en politieke verlamming.”

Het valt moeilijk te bepalen of de term een goed debat gemiddeld schaadt of het eerder aanmoedigt. Maar als we de talrijke wendingen in acht nemen die de term sinds zijn ontstaan heeft gekend, is het aan te raden de kritiek ernstig te nemen.

Het valt moeilijk te bepalen of de term een goed debat gemiddeld schaadt of het eerder aanmoedigt. Maar als we de talrijke wendingen in acht nemen die de term sinds zijn ontstaan heeft gekend, is het aan te raden de kritiek ernstig te nemen. Dit soort beladen termen moet met zorg gehanteerd worden, en we moeten goed nadenken wanneer en waarom we de term zouden gebruiken.

Ja, ‘Antropoceen’ kan nuttig zijn om de geschiedenis van het leven op Aarde te vertellen. Het kan ook illustreren hoe diep de mens de Aardse systemen heeft veranderd. Ook suggereert het dat we onmogelijk terug kunnen keren naar de ‘ongerepte’ natuur die bestond voor de mens, zoals cultuurcritici lang hebben beweerd. Vanuit een geologisch perspectief is de term ongelooflijk aantrekkelijk om aan te geven dat de impact van de mens op de aardkorst zo diep is dat toekomstige aardbewoners, wanneer ze aan het graven gaan, een aardlaag zullen ontdekken die helemaal doordrongen is van de mens. Dit geologische feit is een prachtig beeld om al het bovenstaande uit te drukken.

Maar de term helpt niet noodzakelijk, zoals uitvoerig beargumenteerd, om de systemen die klimaatverandering bestendigen in vraag te stellen. Omdat hij de mensheid als geheel aanduidt, toont hij niet dat ons probleem politiek is, steunend op een onevenwichtige machtsverdeling. Door de startdatum van het Antropoceen open te laten (sommigen zeggen 50 jaar geleden, anderen 400 jaar, nog anderen 10.000, en weer anderen 50.000), faalt het woord om de hoofdrolspelers van de huidige ecologische crisis aan te duiden.

Zoals ‘duurzaamheid,’ ‘ontwikkeling,’ ‘natuurlijk,’ of ‘groen,’ is de term zo vaag dat hij door om het even wie kan gebruikt worden, voor het uitdagen van de machthebbers, om een snel centje te verdienen, of om een onderzoeksbeurs te scoren. Terwijl de term kan gebruikt worden om te argumenteren voor actie tegen klimaatverandering, kan hij even goed gebruikt worden om het aanboren van bijkomende olievelden te steunen (“och wat maakt het ook uit, we leven toch in het tijdperk van de menselijke superioriteit!”)

Je kan je afvragen of dit niet het geval is met alle woorden? Dat is het niet. Er zijn veel termen in gebruik bij de klimaatbeweging die zowel krachtig als moeilijk te ontvreemden zijn: degrowth, klimaatgerechtigheid, ecocide, ecologische schuld, en 350 ppm zijn er maar enkele van.

Het punt is niet dat het gebruik van Antropoceen zou moeten opgegeven worden – de term heeft duidelijk zijn nut gehad. Maar moet het, zoals in de voorbeelden hierboven, een strijdkreet zijn van klimaatwetenschappers en activisten? Moet het gebruikt worden als gespreksopener, in de hoop dat het de machthebbers zal overtuigen hun politiek te veranderen? Moet het kritiekloos gebruikt worden als het hoofdthema van talrijke wetenschappelijke congressen? Misschien niet.

Besluit: waarheen met het Antropoceen?

Woorden zijn machtig.

Zoals veel klimaatactivisten weten, is klimaatverandering een strijdperk van woorden. ‘350.org’ is genoemd naar de concentratie van 350 parts per million CO2 in de atmosfeer die door wetenschappers als nog acceptabel wordt beschouwd. ‘Klimaatgerechtigheid’ refereert naar het feit dat klimaatverandering verschillende mensen ongelijk zal treffen, en dat de klimaatbeweging zij aan zij moet strijden met mensen die systematisch onderdrukt worden op andere manieren. ‘Klimaatchaos’ ontstond om de zaken duidelijk te stellen, dat klimaatverandering zal zorgen voor een ontwrichting van de normale weerpatronen, eerder dan, zoals ‘opwarming’ schijnt te suggereren, een globale trage verhoging van de temperatuur.

Elk begrip zag een cyclus van early adopters, een groeiend gebruik, paradigmaverschuivingen in de algemene discussie, en daarna vaak kritiek gevolgd door een traag opgeven van de term.

Sommige concepten geïntroduceerd door vroegere sociale bewegingen blijven in gebruik: sociale gerechtigheid, burgerlijke ongehoorzaamheid, mensenrechten. Deze termen verwoorden zowel het probleem als de strategie, zijn politiek zonder teveel af te schrikken, en kunnen moeilijk ontvreemd worden door apolitieke actoren. Daarom blijven ze ook bruikbaar voor de sociale bewegingen van vandaag. ‘Antropoceen’ is niet zo een woord: het is voldoende vaag om door om het even wie gebruikt te worden, het is angstaanjagend zonder een uitweg te suggereren. Het heeft flair, het is aantrekkelijk, maar het mist macht.

Waarom is dit van belang? Woorden kunnen bewegingen maken of kraken.Helaas faalt de term ‘Antropoceen’ om de huidige situatie adequaat te framen, en daarom laat hij iedereen toe om de term te gebruiken ter promotie van de eigen oplossingen.

Waarom is dit van belang? Woorden kunnen bewegingen maken of kraken. Wanneer een beweging verzamelen blaast rond één term – bijvoorbeeld burgerrechten – verandert de manier waarop het publiek en dus de politiek het probleem percipieert. De manier waarop een probleem wordt gedefinieerd, de slogans van de actiegroepen, zijn ongelooflijk belangrijk om de noodzakelijke politieke veranderingen te bewerkstelligen. Helaas faalt de term ‘Antropoceen’ om de huidige situatie adequaat te framen, en daarom laat hij iedereen toe om de term te gebruiken ter promotie van de eigen oplossingen. Waar de term zeker veel discussies in gang heeft gezet, is hij noch politiek, noch precies, en zal hij daarom nooit leiden tot een goede, uitdagende, discussie. En juist nu is er echt nood aan discussies die uitdagend zijn.

Maar, willen of niet, ‘Antropoceen’ is er en heeft de manier waarop we denken en praten over de wereld al veranderd. Wetenschappers zullen de term blijven citeren, sociale theoretici zullen hem bestuderen, en in de media opgevoerde specialisten zullen hem gebruiken om wat dan ook in het ondermaanse te verantwoorden. Het is een ‘meme der memen, reagerend op andere memen’ geworden.

Aaron Vansintjan bestudeert ecologische economie, voedselsystemen, en stedelijke verandering. Hij is co-editor van Uneven Earth en geniet van journalistiek, wilde fermentatie, dekolonisering, degrowth, en lange fietstochten.

Vertaling door Luc Geeraert, voor het tijdschrift van Aardewerk (www.aardewerk.be) en in het kader van de Aardewerk Zomerweek “Het ‘Tijdperk van de Mens’: Over Leven in het Antropoceen,” die zal doorgaan in “La Bavière” in Chassepierre van 10 tot en met 16 augustus 2016.

Om ons volgend artikel via email te ontvangen, klik hier.

 

The garbage-loving environmentalist

by Cassandra Kuyvenhoven

I’m an open kind of person and I don’t mind sharing stories. I love stories. I think it’s so interesting to collect stories. Often at an art opening, somebody will read a story in one of my books and they’ll say, “that reminds me of…” and then people tell me more stories—their own stories! I collect stories. I collect stories, I collect garbage, I collect fabrics, I collect art: I am the ultimate collector.

-Lise Melhorn-Boe

Lise sits in her living room and proudly points to a large oil canvas that she traded for two of her handsewn cushions. I am captivated. A soft-spoken woman, Lise becomes extremely animated when reading from her treasure trove of books. Amidst the piles of fabrics and refuse, I lean forward to listen to Lise recount stories about dishwashers and used teabags and shockingly sexist nursery rhymes.

There’s something luxurious about being able to touch her books, feel the fabrics, and immerse yourself in the story. As Lise reads me her stories, I am fingering pieces of her old garbage that she has collected into a series entitled Garbage and More Garbage. Sewing her garbage into small mesh bags, Lise has created tiny time capsules that show her life in 2007 and again in  2010 when she was drinking Rice Dream, cooking chicken (she assures me that the bones were triple washed before being sewn into the book) and applying for a new passport (having decimated her old passport into a makeshift cover for the book).

The tactile experience of touching (but thankfully not smelling) her waste-books feels like you’re breaking a taboo—oftentimes waste is meant to be out of sight and out of mind. But Lise is not the type to keep anything hidden: her art is deeply personal and complex.

Oftentimes waste is meant to be out of sight and out of mind. But Lise is not the type to keep anything hidden: her art is deeply personal and complex.

I first met Lise at an art gallery in Ontario, where I was giving a talk on waste transportation in conjunction with an environmentally-themed art exhibit. As my talk ended, a willowy woman rushed up to me and said she was an artist who loved garbage, and that I should call her sometime to talk trash. She pushed a rather plain-looking card into my hand and quickly scurried off, leaving me in a stunned silence. If she told me her name at the time, I can’t recall.

But I held onto that card for several years, fascinated by the strange encounter. Having thought of Lise after seeing a particularly artful bundle of trash on the street during the winter thaw, I looked her up on her website and was pleased to see that she loved more than just garbage. One of her pieces, There Once Was A Little Boy/Girl, consists of handmade paper outfits for that are rubber-stamped with nursery rhymes about girls and women, and boys and men. The final nursery rhyme for boys says:

Tommy Trot, a man of law

Sold his bed and lay upon straw.

Sold the straw and slept on grass,

To buy his wife a looking glass.

In contrast, the nursery rhyme for girls reads:

See-saw Margery Daw

Sold her bed and lay upon straw

Was she not a dirty slut

To sell her bed and life in the dirt.

I was shocked when Lise read me the rhyme—in part because of the language (they let children read these rhymes?) but also because of the shamefulness of a woman getting dirty in her environment. I asked Lise why she thought it was commonplace or noble (in the context of the rhyme) for a man to lie on the ground and what made the same action unclean for a woman. She said that there is a stark contrast between what is acceptable for a woman to do in her environment—how she is able to relate to nature and her surroundings—and what a man can do in his environment. We sat quietly, pondering this dichotomy. That is what’s so special about Lise’s work—she reveals the complex factors and processes that shape women’s lives and their interactions with the environment, while also challenging the audience to question their opinions and beliefs about how individuals experience nature. In exploring these ideas, Lise tells an accessible and engaging story that you just can’t help but put your hands on.

 

Could you speak a little bit about how your relationship with the environment has influenced your art?

The series about the relationship between environment and human health started when I got breast cancer. I went out to British Columbia to see a naturopath who had a live-in program—I went for 10 days. He did a medical history, a life history and found out that I had grown up in a mining and smelting town in north-western Québec and then attended high school in Copper Cliff1, Ontario—another smelting town which has the Inco Superstack2. As soon as he found this out he said, “I’m going to do a heavy metals test”. And I did indeed have very high levels of lead and mercury and all kinds of heavy metals. So he believed that the heavy metals in my body were quite possibly the cause of my breast cancer.

So then I thought that there must be other people who are being affected by the environment too, and I was lucky enough to stumble upon a residency at Queen’s University in Kingston, Ontario—so I spent four months as an artist in residence at Queen’s through the Principal’s Fund. I didn’t actually make any art; I just did research in the libraries! I found out as much as I could about how our environment is affecting our health. And so one of the things I came across was the garbage. I did garbage first.

 

As a waste researcher, I am absolutely obsessed with waste. I am the person that you’ll see on the sidewalk stooping into people’s trashcans to get the perfect garbage picture. How did you start thinking about integrating garbage into your art?

My garbage series began with a piece that I made in 2007 called Garbage, where I put all of my daily garbage into individual mesh bags. Each bag contains one day’s worth of garbage. Now, this obviously does not include personal wastes with any bodily fluids. And it’s nothing that I could compost or recycle—so this is what is left, what remains. Mostly it is plastics. There are some bones that were washed carefully and bleached—even though that’s maybe not necessarily all that environmentally friendly in itself.  

These purple plastic mesh bags that I used—one of the grocery stores in North Bay had just started carrying organic produce and when I bought the organics, they were putting it in these mesh bags! I didn’t throw any of them out; I saved a whole bunch of them and gave them to my friend who was a weaver because she thought she could try using them to weave grocery bags.

But then I was collecting more and more of these plastic mesh bags, so I thought they would be the perfect vessel for even more plastics. I made these bags—it’s an edition of five. For five weeks in the summer, I had all of these little plastic bags scattered around my studio floor. And then, as you can see, I’ve quilted the waste with a sewing machine to keep the contents together. Then I’ve hand-sewn the text on.

Garbage. Photo: Lise Melhourn-Boe
“Garbage.” Photo: Lise Melhorn-Boe

 

What does the text say?

The text is about what we’re doing with our garbage and how it’s impacting us. One text says that:

Unmixed streams of plastic can actually be refashioned into bottles or containers. But there isn’t much demand from their makers for recycled plastic. Virgin is so much cheaper.

“More Garbage”. Photo: Lise Melhorn-Boe
“More Garbage”. Photo: Lise Melhorn-Boe

I took that text from Elizabeth Royte’s book called Garbageland. Another of the texts says that:

Canadians produce more garbage than anyone else. Each of us generates a staggering 383 kg of solid waste annually, according to Statistics Canada. In 2006, we created 35 million tonnes of trash (up eight per cent in two years).

So those are two examples from some of the text that I sewed into these garbage pieces. The concept of the garbage came first—before/then? the text—and then the collection of the garbage came after. Not that it was very difficult, there’s so much garbage. More Garbage in 2010 was just garbage that I had collected on the sidewalks, in intersections—and mittens. I found this fabulous mitten in the spring; everywhere in North Bay after the snow melts there are mittens.

 

If you were to do this garbage series again, do you think you would have similar things in your mesh bags almost ten years later?

Well, probably not bones and probably not the Rice Dream containers. Here in Kingston we can recycle them—Kingston says “all plastics”. So it would probably be less.

 

You’ve said that your garbage series was inspired by your personal health crisis—finding out you had lead toxins and other hard metals in your system and suspecting that it had caused your breast cancer. Were there any other pieces that came out of your experience with cancer?

The first book I showed to the committee to become an artist in residence at Queen’s—I was doing an art exchange with a gallery in Toronto and somebody had picked the theme of ‘landscapes’. And I thought, “I don’t do landscapes”. But I wanted to be in a show on Queen St. West in Toronto, so I had to come up with something! I ended up doing this book—this is a rock cut because I love the rock cuts along the highways up north. People do often put graffiti on the rock cuts, so my graffiti on this ‘rock cut’ is all the heavy metals that are in my body and the size of the lead and mercury are much bigger because I had a much higher concentration of those than say, tin.

I am part of these rocks, these rocks are a part of me. This is my personal landscape and it’s my body and its intersections with the environment, with nature, with rocks, with metals.

To visualize—this book is cut out in the shape of me lying down on my side, with my leg stretched out. It connects to the quote down at the bottom, which is: “there is no separation. We are the environment. So whatever we do to the environment, we do to ourselves” and that’s David Suzuki. So I am part of these rocks, these rocks are a part of me. This is my personal landscape and it’s my body and its intersections with the environment, with nature, with rocks, with metals. The rest of the garbage series came out of my research.

DSC_0005
“No Safe Levels”. Photo: Lise Melhorn-Boe

There’s another in the series that demonstrates this intersection of environment and bodies. And this one is not environmentally friendly at all because it’s computer printed—although the original was on handmade paper. My then-husband photographed me and then I blew up the photos and cut them out and glued them onto the handmade paper, wrote the text, and then had the whole thing scanned and printed in one piece.

It’s called Body Map. The text on my body discusses specific things about my body or things that I was doing in my life. The text outside of my body is more general environmental information—so, like, the text by my chest shows the environmental factors that might relate to breast cancer. Mercury vapour in the air—mercury is linked to food allergies, impaired immune systems, and thyroid malfunction. Well, I have an underactive thyroid, so I wrote this close to my thyroid. There are connections with the environment and me. Some of them are just funny—like, in 2005 I wrote that I “began to get old lady wrinkles on my knees”. I don’t think I can blame that on the environment!

“Body Map”. Photo: Lise Melhorn-Boe
“Body Map”. Photo: Lise Melhorn-Boe

So this is your gendered experience of the environment. Thinking about environmental contaminants that are impacting bodies, they don’t impact all bodies equally.

Yes, absolutely. Women have more body fat and so the contaminants affect us more because a lot of things go to the fat. There is a difference. And then things affect children differently because they’re so much smaller, so contaminants are more impactful. I grew up in Rouyn-Noranda in Québec with the smelter belching out smoke for my entire childhood. There were days where we weren’t allowed out for recess because… well, we never had snow days or rain days. We had bad air days.

I grew up in Rouyn-Noranda in Québec with the smelter belching out smoke for my entire childhood. There were days where we weren’t allowed out for recess because… well, we never had snow days or rain days. We had bad air days.

Anyways, since I was thinking about the environment, that made me think more about the materials I was using in my art. And so I began to make a conscious effort—at least in some of the pieces—to recycle or use up materials that I already had in my possession or that I could find at charity shops. In some of the pieces, I used materials that were left over from previous art projects.

 

Can you show me an example of one of your recycled projects?

I had been using tablecloths for another project, so I made a meander book [a meander (or maze) book gets its name from the way the paper is cut and folded to make the pages] called What’s For Dinner? It was a tablecloth and it opens up for display into the whole tablecloth in a spiral sort of way. Each place-setting on the napkin, I’ve hand-printed something that concerns me in my environment, in our environments.

Like, this place setting talks about factory farming and antibiotics. This place setting discusses genetically modified crops. This one is about fish farming and this one in the center has to do with colour, fake colour in foods. Another place setting deals with produce that has pesticide residues.

This was really fun to do. I did several copies and they’re all different—they are all tablecloths that I’ve found and reused. Quite a bit of the stuff that I used on the place settings is things that I had around the studio. I didn’t actually have to go out and buy too much material. I’ve been keeping plastic utensils for years. If I’m travelling and I end up eating out, I’ll bring the plastic utensils home.

What's for Dinner 2
“What’s for Dinner?”. Photo credit: Lise Melhorn-Boe

 

You’ve obviously made a conscious effort to recycle and reuse your materials—especially fabrics like the tablecloths. You must be very adept with a sewing machine!

I separated from my husband about five years ago and we had been living in North Bay until that time, it was much cheaper to live up there. We owned our house outright so we didn’t need a lot of money. I just worked as an artist. But once I was on my own, I needed more income so I was searching around for different ways to make a living. And somebody gave me a serger, which is a sewing machine that does a double-stitch.

So I started making these t-shirts—used t-shirts that I was cutting up and repurposing them, rejigging them. I really liked them, but it wasn’t really making money for me. It was pointless. I wasn’t making any art because I was spending all my time repurposing t-shirts and they weren’t making much money anyway, so I thought I might as well make art and not make any money.

Anyway, I gave away any t-shirts that I hadn’t cut up yet. But I had lots of pieces and so I started making The “Re” Books and I’m playing with the idea of reduce, reuse, recycle. All the books have just three words in them and they all start with re. All of the words are made out of recycled t-shirts and they’re so much fun to make—like balloon animals! Except for some of the stiffening in the letters, I didn’t have to buy anything to make these pieces.

I will be having a show at Modern Fuel, a local Kingston gallery, next spring and I hope to have an entire room filled with these books. I also do sewing for homes—I make upcycled cushions. I’ve been making these cushions from leftover pieces of upholstery fabric because I have done some upholstery for people—sewing slipcovers and cushions. I have lots of fabric and it’s all just small pieces. Perfect to reuse! I’ve been having fun with the fabrics. It grew out of thinking about recycling and how recycling has become the medium.

 

Even though there is a range of topics that you tackle in your art, there always seems to be some sort of repurposing and recycling of materials. And the theme of memory is often recurring.  How do you think memory and remembering fits in with the environment, with your environment?

That’s a good question, I’ve never thought about that! I suppose if we remember a bit more we might be more conscious about what we are doing. Of course, it’s also thinking about the future maybe in a way more than the past. Thinking, “if I do this, how is it going to affect someone down the line?”.

 

I always feel that—especially with garbage—there is a conscious forgetting that happens. A reactive forgetting that as soon as you disavow something as ‘garbage’—as soon as you finish with your apple or no longer need your coffee cup, it goes out to the curb and it becomes forgotten. Maybe not for others and maybe not for others who have to deal with the garbage where it ends up—but for you, it’s gone.

It’s gone and it’s wiped away. On the other hand, just looking at someone else’s garbage is a memory right there. Garbage can tell a story. And I love telling stories.

 

Lise Melhorn-Boe has been working with books as an art medium for over forty years. She is especially drawn to women’s political and personal experiences and environmental concerns as they relate to human health. Lise plays with humour and adopts a playful visual aesthetic to explore more serious feminist and environmental issues.

Cassandra Kuyvenhoven is a doctoral candidate in the School of Environmental Studies at Queen’s University in Ontario, Canada. Her interests include waste management, governance, knowledge controversies, and sustainable alternatives to waste transportation.

To receive our next article by email, click here.

In defense of common space

1 demos 13244751_10154208362494321_2664695447638170517_n
Photo: La Directa

by Marina Rubio Herranz and Sam Bliss

The Banc Expropiat is an assembly-based project that has made the political decision not to delegate its communication task to any kind of media in order to keep its message accurate. First hand declarations and statements can only be found in the Banc’s twitter account and blog. Our views are our own.

On Monday May 23rd, the Catalan police evicted a beloved community space in Barcelona called the Banc Expropiat. Activists first occupied the abandoned former branch of the bank Caixa Catalunya in 2011, and during the last 5 years it has become a social center for the neighborhood of Gràcia.

The Banc serves as a shared space for organizing free activities open to all—from English and Catalan classes to tai chi sessions, from film screenings to meetings of the neighborhood assembly, from groups working on housing accessibility to sewing and drawing workshops. The Banc has a play area for kids, a free shop filled with donated clothes, and computers with internet for public use. It provides a place to share empowering skills and ideas outside the world of hierarchies, markets, political parties, or other formalized institutions. The property now belongs to a real estate speculator, Manuel Bravo Solano, who asked for the eviction.

With some of our closest friends, we participate in a group called the Xarxa d’Aliments, in which we ‘recycle’ leftover and unsellable food from local businesses to feed ourselves. In return, we help out the bakeries, market stalls, and fruit-and-veggie shops from which we collect when they need a hand, building a network of mutual support.

We would meet in the Banc once a week to discuss local food politics, organize big, free community meals, and part out the rescued fruits, veggies, bread and other tasty things to take home, always making decisions by consensus. The group also publishes articles in a neighborhood magazine and makes presentations to students at Barcelona high schools to spread knowledge about local and international food waste and the issue of food sovereignty. We’ve been so grateful to have a supportive space like the Banc where we can create an alternative vision of nourishment: food as a shared bounty rather than a commodity.

1 demos 13239486_10154208362609321_1975695963209325290_n
Photo: La Directa

During the eviction that Monday, two courageous people resisted for more than 8 hours until police finally managed to remove them from the vault of the former bank. Many community members spent the day in the nearest square showing their support but unable to intervene directly because the police had blocked off streets all around the building. A helicopter materialized overhead. The chopping blades would become a soundtrack for the following days of dissent.

In the evening, after the police had sealed the façade with sheet metal and left, nearly two thousand people gathered and marched through the neighborhood, decrying the forceful seizure in various chants—“The Banc Expropiat stays in Gràcia!” “Our best weapon: solidarity!” The massive group ended up in front of the Banc, protesting with a thunderous roar created by rapping on the metal sheets and yelling.

As soon as hooded squatting activists began their attempt to cut open the entrance with a circular saw, swarms of police vans arrived and heavily armed officers spilled out, their faces, bodies, and nameplates covered in black. Demonstrators threw whatever they could get their hands on at the cops and made barricades with containers on fire. Chaos and destruction ensued. Encouragement from shop owners and neighbors on their balconies quickly turned to closed shutters as foam-tipped rubber bullets from the baton-wielding police chased stampedes of protesters through the narrow streets. By the end of the night, Gràcia was covered in smoldering overturned dumpsters and broken glass.

1 demos 12_12
Photo: Víctor Serri

Tuesday, we demonstrated again. This time some 2,400 marching, chanting protesters returned to the site unobstructed and a small group of activists held up a banner at the entrance as others hidden behind it went to work cutting open the metal sheets. Moments after the Banc was reopened, dozens of police vans again appeared from all sides. Cops poured out and attacked unprovoked, swinging their nightsticks at everyone in a vicious charge to retake the space and then disperse the crowd. Rather than stopping the officers from exercising their right to strike, putting one’s hands in the air exposed vital organs to being whacked by a baton.

We had lost our right to assemble completely. Militarized police broke up any gathering of people in the neighborhood up to a kilometer from the contested area. At the end of the night, they had re-sealed the Banc with a much stronger steel plate where the ephemeral door had stood.

2 infospace 0000015991
Photo: El Punt Avui

Wednesday concluded three consecutive nights of protest with a march that circled the Banc, which 580 police officers had been deployed to defend. Thursday was a day of reflection and planning for a weekend full of gathering support and momentum toward returning to our locale. On Friday, in front of the sealed space, we provided passersby with first-hand information and bread with chocolate. On Saturday, we set up the activities that used to take place at the Banc in the nearby square for all to participate: an improvised free shop of newly donated clothes, screen printing pro-Banc flags and T-shirts, all-level language classes, a gigantic meal of recycled food, an open mic for inspired poetry and music, and more. Sunday, police again thwarted plans to return to the Banc. About three dozen vans and the helicopter were already patrolling Gràcia before the mid-day demo. In the afternoon, reinforcements showed up. Tension remained high all day as demonstrators yelled at the police to get out of their neighborhood, their streets.

3 support 0000016014
Photo: El Punt Avui
reocupació del Banc Expropiat amb BancSorpresa, i desallotjament
Photo: Víctor Serri

Today, two weeks after the eviction, the site remains sealed. The day-to-day meetings and classes of the Banc continue in the street. Supporters periodically stick flowers in the perforations of the metal sheets. Neighborhood associations, independent publishers, labor unions, feminist groups, and other social collectives from all over Barcelona and beyond show their support by spreading the word, raising funds for the anti-eviction campaign, and persistently bringing their energy to Gràcia for events and demonstrations. The mainstream media spins yarns about chaos-creating anarchists wreaking havoc on the neighborhood. Surely the authorities keep a close eye on the area.

‘Anti-disturbance’ squads and undercover cops injured 67 people during those first two days of resistance. The Catalan government pays these police officers to forcefully prevent us from reopening a social center, because the right of a real estate speculator to determine the fate of a privately owned property he will never directly use is legitimate, and the right of citizens to gather in unused space to create community-led projects for social transformation is apparently illegitimate. The Banc is a commons—a resource collaboratively managed by everyone, for everyone. Together we will continue to resist and reclaim the Banc Expropiat as a shared space, not a commodity for profit.

4 willcontinue img_dibernon_20160528-005236_imagenes_lv_propias_dibernon_b52q9420-kCvE-U402107748693o1H-992x558@LaVanguardia-Web
Photo: David Airob

Update

The morning of Saturday, June 4th, the twitter account of the Banc Expropiat unexpectedly announced that five people had re-entered the space. No demonstration or event had been announced publicly or discussed digitally. Dozens of Gràcia residents began to gather around the Banc and the police soon followed, of course. With the brown, sheet-metal façade perfectly intact and purposefully confusing rumors swirling in the twittersphere, neither the police nor anyone else knew for certain if the news of reoccupation was real or fake. After clearing the area by force and hesitantly lingering outside the Banc for several minutes, the police officers sliced open one of the sheets, broke the glass, and clambered in. By late afternoon, the five occupants had been detained and more than one thousand demonstrators marched once more—“If they evict us today, we will be back tomorrow.”

 

Born and raised in Barcelona, Marina Rubio Herranz is working toward building harmonious and empowering ways of inhabiting this world through rehabilitation, permaculture, participation and mutual support.

Sam Bliss rode his bicycle from his parents’ house in Seattle to Catalunya to study ecological economics and degrowth at the Universitat Autònoma de Barcelona, and quickly got involved with several local groups and collectives.

To receive our next article by email, click here.