Het debat over het Antropoceen

One of the geo-engineering proposals to decrease global warming is to inject sulphur into the atmosphere. Source.
Bron: NASA.

door Aaron Vansintjan

vertaling door Luc Geeraert

The English version of this article can be found here.

Het woord ‘Antropoceen’ is in het debat over klimaatverandering opgedoken, en de vraag is of het daarin zou moeten blijven. Deze term verwoordt mooi het idee dat het woord Holoceen – een wetenschappelijke term die verwijst naar het huidige geologische tijdperk – niet langer adequaat is. Want we leven momenteel in een tijdperk waarin de mens (anthropos) de geologie van de Aarde fundamenteel heeft veranderd en aanwezig is in bijna alle ecosystemen.

We hebben de temperatuur van de planeet laten oplopen, de zeespiegel laten stijgen, massale hoeveelheden aardkorst ontgonnen, de ozonlaag aangetast, en beginnen nu de oceanen te verzuren – ingrepen die over miljoenen jaren nog steeds zichtbaar zullen zijn in fossielen.

Het woord ‘Antropoceen’ is pas recent in het mainstream woordgebruik opgedoken, maar is heel snel een strijdkreet geworden, die voor veel mensen de hoogdringendheid van maatregelen tegen klimaatverandering uitdrukt. Terwijl de term reeds eerder gesuggereerd werd in verschillende vormen, was het Paul Crutzen, chemicus en winnaar van de Nobelprijs, die hem populariseerde in 2002 in een artikel van 600 woorden lang, getiteld “De geologie van de mensheid”, dat verscheen in het wetenschappelijke tijdschrift Nature. In dit artikel betoogt hij dat de realiteit van “de groeiende invloed van de mensheid op de planeet” met zich meebrengt dat wetenschappers en ingenieurs de “zware taak” hebben de “maatschappij te gidsen” – via grootschalige geoengineering projecten als het moet. Volgens hem is de term Antropoceen een sleutelconcept in het uitleggen van de ernst van onze huidige situatie. Daardoor werd deze term voor velen welhaast een openbaring, die er goed inpeperde dat we onloochenbaar hebben ingegrepen in het ecosysteem van de Aarde, dat we het hebben gedestabiliseerd, en dat we moeten handelen, onverwijld en snel.

Maar ondanks het feit er vanuit verschillende hoeken wordt gepleit voor deze term, is er ook enige weerstand, en niet van het soort mensen dat je zou verwachten: veel klimaatwetenschappers zijn terughoudend om hem te gebruiken, en er is ook kritiek van milieu en sociale historici. Waarom al deze ophef over een woord, en wat is het belang?

Zoals elke activist graag zal willen uitleggen, is het belangrijk welke woorden we gebruiken. Woorden beschrijven niet enkel de problemen, maar framen ook de oplossingen. En in het geval van klimaatverandering is er een grote nood aan goede oplossingen, wat betekent dat de framing juist moet zijn. Als we klimaatverandering willen aanpakken, moeten we zorgvuldig de woorden kiezen waarmee we de problemen beschrijven.

In wat volgt wordt een overzicht gegeven van het Antropoceen debat, waarbij de vraag gesteld wordt of we dit woord inderdaad moeten gebruiken om onze huidige problemen te beschrijven, of integendeel dit woord beter zouden droppen. Zoals je zal zien, ben ik beslist de ene optie genegen – ik denk niet dat de term zo bruikbaar is als zijn supporters beweren – maar zal ik mijn argumenten zo goed mogelijk aandragen zodat je een eigen standpunt kan bepalen.

eng1
Het anthropoceen wordt vaak gebruikt om grootschalige geo-engingeering projekten te rechtvaardigen, dat leidt naar wat Richard Heinberg noemt ‘we-zijn-in-commando-en-daar-houden-we-van’ houding.

Van early adopters naar wijdverbreid gebruik

De term Antropoceen werd gepopulariseerd door hard-core klimaatwetenschappers die wilden illustreren hoe onze wereld er tegenwoordig uitziet en hoe fundamenteel verschillend dit is van de wereld die we erfden. Vanuit dit standpunt gezien, kan het concept leiden tot een ‘aha-erlebnis’ bij oningewijden: de mensheid heeft de Aarde reeds fundamenteel veranderd. Daarom gebruikten early adopters dit woord vaak om de urgentie van het huidige tijdsgewricht over te brengen naar het brede publiek toe.

In de tien jaar nadat het concept werd gelanceerd in de moderne cultuur, heeft het nieuwe vormen aangenomen die de originele geologische bedoeling overstijgen, waardoor het een meme is geworden met de capaciteit om een enorm scala aan argumenten te stutten.

Het brede publiek nam de term graag over met headlines in grote mediakanalen als de BBC, The New York Times, en Newsweek. Hij begon regelmatig gebruikt te worden in rapporten (pdf) en campagnes van klimaatactivisten als Bill McKibben en milieugroeperingen als Friends of the Earth. Ook kunstenaars pikten de term op, en academici organiseren talloze conferenties met ‘Antropoceen’ als leidraad.

Het soort opinies dat rond de term samenkoekt varieert. In het boek “The God Species” argumenteert de prominente milieu-schrijver Mark Lynas dat, aangezien we een nieuw tijdperk van ongeziene menselijke controle over het milieu binnentreden, we de verantwoordelijkheid, de plicht, en de mogelijkheden hebben om het milieu nog meer doorgedreven te controleren. Afstand nemend van traditionele milieustandpunten als anti-nucleair en anti-GGO, pleit hij ervoor om alle middelen waarover we beschikken te gebruiken, precies omdat we geconfronteerd worden met problemen op een grotere schaal dan ooit voorheen. Dit arsenaal omvat nucleaire energie en genetische manipulatie.

Recent vervoegde Mark Lynas een groep van pro-tech wetenschappers, schrijvers, en milieuactivisten, en schreef mee aan het “eco-modernist manifesto.” De auteurs claimen hierin dat “moderne technologieën, door meer efficiënt gebruik te maken van natuurlijke ecosystemen en diensten, een echte mogelijkheid bieden om de totale menselijke impact op de biosfeer terug te dringen. Deze technologieën omarmen, betekent het vinden van wegen naar een goed Antropoceen.”

Het probleem? Dat het Antropoceen openbaart dat de mensheid zich in een positie bevindt die ongezien netelig is. De oplossing? Drijf het op: gebruik meer, en betere, technologieën, om zo de natuur beter te controleren.

Richard Heinberg van het Post-Carbon Institute noemt dit de ‘we-zijn-in-commando-en-daar-houden-we-van’ houding. Volgens hem duidt dit ‘techno-Antropoceen’ argument op een soort wetenschappers dat het Antropoceen omarmt, eenvoudigweg omdat dit de mensheid het volledige mandaat geeft om de planeet te blijven terravormen. Zoals Heinberg aantoont, zal het opdrijven van het Antropoceen onontkoombaar op save-the-day technologieën steunen. Zoals het eco-modernist manifesto claimt: “Verstedelijking, intensiveren van de landbouw, nucleaire energie, aquacultuur, en ontzilting zijn allen processen met een bewezen potentieel om de menselijke impact op de omgeving te verkleinen, en zo meer ruimte te laten voor de niet-menselijke soorten.” Daartegen argumenteert Heinberg dat deze technologieën helemaal niet zo adequaat zijn als vaak wordt beweerd. De hierboven genoemde technologieën steunen ofwel op het gebruik van goedkope fossiele brandstoffen in veel grotere hoeveelheden dan wat ze vervangen, of deugen wetenschappelijk (en moreel) niet.

Een geoengineering projekt zou dure spiegels in de ruimte doen schieten om zonlicht te weerkaatsen. Bron: SCMP
Een geoengineering project zou dure spiegels in de ruimte doen schieten om zonlicht te weerkaatsen. Bron: SCMP

Heinberg stelt zijn eigen versie voor: het ‘slank-groene Antropoceen.’ Aangezien elke haalbare technologische oplossing aangedreven wordt door fossiele brandstoffen, ziet hij een meer wenselijke toekomst die low-tech is, arbeidsintensief, met lokale voedselproductie, en verantwoord watergebruik (dus bv. onafhankelijk van energie-intensieve ontziltingsinstallaties). Maar voor hem is het ook noodzakelijk om te erkennen dat de mens niet het centrum van het universum is: “Zoals de mensheid nu de toekomst van de Aarde vormgeeft, zal de Aarde de toekomst van de mensheid vormgeven.”

Ietwat verrassend werd de term ook gretig aangenomen door kritische theoretici – misschien te onkritisch. Bijvoorbeeld Bruno Latour gebruikt de term – en de realiteit van menselijke betrokkenheid in het klimaat – als een startpunt voor de discussie over het nieuwe beleid dat deze crises vereisen. Prominente politiek-ecologische wetenschappers als Laura Ogden, Paul Robbins, en Nik Heynen refereren naar de term om de eigen argumenten te onderbouwen dat grassroots organisaties de sleutel zijn tot veerkracht en politieke weerstand in dit nieuwe tijdperk. Slavoj Zizek suggereert dat het Antropoceen, en de wetenschappers die het voorstellen, ons nieuwe vragen doet stellen over de relatie van de mens met zijn omgeving, en over de obsessie die in onze cultuur bestaat voor de altijd-aanwezige apocalyps. In een ander essay daagt Dipesh Chakrabarty de term deels uit vanuit een postkoloniaal perspectief, maar eindigt hij met het onderschrijven ervan, aangezien, op een bepaalde manier, iedereen (de kolonisatoren en de gekoloniseerden, de rijken en de armen) zal geraakt worden door de komende rampen.

Ik zeg verrassend omdat dezelfde theoretici zouden aarzelen om woorden als democratie, ontwikkeling, of vooruitgang te gebruiken zonder ‘aanhalingstekens’ – ze specialiseren zich in het in vraag stellen van alles in het ondermaanse (en maar goed ook). Dat zij dit nieuwe woord accepteren zonder bevragen of terugblikken, vormt misschien wel de beste illustratie voor zijn wijdverbreide aantrekkingskracht.

Hoe dan ook, dit is het beeld: het concept Antropoceen wordt gesteund door mensen met zeer verschillende ideologische overtuigingen. De ene bepleit business-as-usual gedreven door technologische doorbraken, de ander roept op tot een totale transformatie van de relatie tussen mens en natuur, en nog een ander suggereert dat het betekent dat we onze verschillen aan de kant moeten zetten, en de uitdagingen samen tegemoet moeten treden.

In de tien jaar nadat het concept werd gelanceerd in de moderne cultuur, heeft het nieuwe vormen aangenomen die de originele geologische bedoeling overstijgen, waardoor het een meme1 is geworden met de capaciteit om een enorm scala aan argumenten te stutten.

 

Waarna de problematische fase volgt

Echter, in het voorbije jaar – en zeker tijdens de voorbije maanden – verscheen er een stroom van kritiek op het concept Antropoceen.

Het eerste kernprobleem is wetenschappelijk, met twee facetten. Ten eerste, ondanks het feit dat het concept zich goed heeft genesteld in onze woordenschat (“Welkom in het Antropoceen” titelde The Economist in 2011), is er nog steeds heel wat debat over zijn exacte betekenis, zelfs over zijn wetenschappelijke waarde. Ten tweede wordt de wetenschap meer en meer gepolitiseerd.

Het neologisme van Paul Crutzen bereikte het domein van de stratigrafie – een specifieke discipline die bepaalt wanneer elke geologische periode start en eindigt. En Crutzen is een atmosfeerwetenschapper, geen stratigraaf. Indien hij dat wel was geweest, dan had hij waarschijnlijk de bittere gevechten en spanningen die zijn voorstel veroorzaakte, kunnen voorzien.

Crutzen stelde oorspronkelijk voor dat het Antropoceen zou starten bij de industriële revolutie, meer specifiek de uitvinding van de stoommachine. Daarna veranderde hij van gedacht, en liet het Antropoceen starten bij het testen van de atoombom. Maar dit soort grillen houdt geen stand in het studiegebied dat beslist over geologische tijdperken – er was 60 jaar nodig om te beslissen over de definitie van het Kwartair, een tijdperk dat 2,6 miljoen jaar overspant. De wetenschappers die dit soort beslissingen nemen zijn streng, om niet te zeggen muggenzifters.

Dus beslisten ze een internationale werkgroep te vormen, om voor eens en altijd te beslissen of de term de tand des tijd zou kunnen doorstaan. Dit was behoorlijk moeilijk. Vooreerst bestaat er zelfs geen formele definitie van wat ‘Antropoceen’ echt betekent. Wat behelst een significante verandering in het geologische systeem van de Aarde, die ons zou toelaten om de lijn te trekken? En waar moeten we die lijn trekken?

Daartoe werden talrijke voorstellen gedaan. Het begon met de landbouw 5.000 jaar geleden, of mijnbouw 3.000 jaar geleden. Of nee: het begon met de genocide van 50 miljoen inheemse mensen in Amerika. Of: het begon met de ‘Grote Versnelling:’ de periode van de voorbije 50 jaar waarin plastics, chemische meststoffen, beton, aluminium, en petroleum de markt overspoelden, en het milieu. Of: we kunnen het nu nog niet bepalen, we moeten waarschijnlijk nog een paar miljoen jaar wachten.

Kort gezegd, de vaagheid van de term leidde ertoe dat het onmogelijk was vast te stellen wat deze eigenlijk zou moeten zijn, en hoe hij gemeten zou kunnen worden. Daardoor ontstonden conflicten in het domein van de stratigrafie, waar sommigen betreuren dat een zeer gepolitiseerd onderwerp een idealiter traag, zorgvuldig, en delicaat proces ontwricht: bepalen wanneer een geologisch tijdperk begint en eindigt. Leidende wetenschappers stelden de vraag (pdf) of Antropoceen in feite niet meer is dan een uitwas van de ‘pop cultuur,’ eerder dan een serieus vraagstuk voor stratigrafen.

Daardoor worden deze wetenschappelijke discussies zelf ook politiek. Bij veel betrokken wetenschappers leeft het gevoel dat zij die het concept door willen drukken eerder geïnteresseerd zijn in het in de verf zetten van de destructieve kracht van de mens om klimaatactie aan te moedigen, dan in het definiëren van een nieuwe wetenschappelijke term. Zoals Richard Monastersky zegt in een Nature artikel over de politiek achter het de pogingen om de term te definiëren: “Het debat heeft het gewoonlijk onopgemerkte proces waarbij geologen de 4,5 miljard jaar geschiedenis van de Aarde opdelen, in de schijnwerpers geplaatst.” De inspanningen om het Antropoceen te definiëren en het op de kaart van geologische tijdsschalen te plaatsen is een mijnenveld van politiek, gevestigde belangen, en ideologie geworden. Zodoende onthult het debat over het Antropoceen eens te meer dat de wetenschap – die zo vaak als objectief wordt beschouwd – gedreven wordt door, en onderhevig is aan, persoonlijke en politieke agenda’s.

De mens beschuldigen, de geschiedenis uitwissen

Maar het is niet omdat de term Antropoceen politiek beladen is en moeilijk te definiëren, dat we twee maal zouden moeten nadenken voor we hem gebruiken. Er zijn veel verontrustender kwesties samenhangend met het onderwerp, waarvan we ons bewust moeten zijn.

Vooreerst is er de bezorgdheid dat het concept Antropoceen de menselijke impact op de Aarde ‘vernatuurlijkt.’ Wat betekent dit? In essentie dat we door te spreken over het ‘tijdperk van de mens,’ suggereren dat alle mensen verantwoordelijk zijn. Anders gezegd, dat er iets intrinsieks slecht is aan de mens, waar we altijd en onontkoombaar onze stempel zullen drukken op het milieu.

Dit gaat over het (zeer Westerse) idee dat mensen losstaan van de natuur, en dat we dus ofwel moeten terugkeren naar de natuur ofwel erbovenuit stijgen. Vandaar de oproep van de ecomodernisten om ons te ‘ontkoppelen’ van de natuurlijke wereld door technologie. Vandaar ook de oproep van diepe ecologisten om de natuur an sich te appreciëren, zonder er onze menselijke noden en verlangens op te projecteren. En vandaar het idee dat alle mensen mee de oorzaak zijn van de huidige moeilijke situatie.

Het alternatief, zoals gesuggereerd door de milieutheoreticus Jim Proctor, is beseffen dat het Antropoceen er niet is ‘vanwege’ de mens. Dit vereist te erkennen dat zijn processen en gebeurtenissen talrijk zijn en onderling verweven – er is geen helder onderscheid tussen natuur en cultuur, menselijke verlangens en natuurkrachten.

Maar welke krachten zijn dan verantwoordelijk? In alle rapporten over klimaatverandering staat duidelijk dat de mens aan de basis ervan ligt. Hiertegen argumenteren kan ons gevaarlijk dicht bij de retoriek van de ontkenners brengen.

Het is op dit punt dat we zouden kunnen kiezen voor optie C: vraag het aan een historicus. James W. Moore, een professor milieugeschiedenis, heeft zich afgevraagd of we echt met een beschuldigende vinger moeten wijzen naar stoommachines, atoomwapens, of de mensheid als een geheel. Daarom pleit hij voor een totaal andere term: het ‘Capitaloceen:’ het geologische tijdperk van het kapitalisme. Kort gezegd, het is niet de stoommachine die geleid heeft tot een gebruik van fossiele brandstof dat zonder voorgaande is – het zijn veeleer het bestuurssysteem en de sociale organisatie die de huidige globale veranderingen veroorzaakt hebben. Vereist waren het uitvaardigen van innovatieve eigendomswetten geruggensteund door militaire macht en politie, en ook het opzetten van ongelijke machtsrelaties tussen een kleine klasse van kapitalisten en de werkende armen, vrouwen, inheemse culturen, en andere beschavingen. Het zijn deze instellingen, ontwikkeld en geperfectioneerd over honderden jaren, die het mogelijk maakten om culturen te vernietigen en de hulpbronnen van de Aarde te overexploiteren, wat culmineert in onze huidige crisis.

Het is vreemd in hoeverre dit soort bredere sociale dynamiek totaal onbelicht is in het debat over het Antropoceen. Zo wordt er bijvoorbeeld vaak beweerd dat de uitvinding van het vuur de eerste vonk was die onontkoombaar zou leiden naar de immense voetafdruk van de mens op de Aarde. Dit is niet zomaar een randpositie. Andreas Malm merkt in een artikel in Jacobin Magazine op dat het idee wordt onderschreven door Paul Crutzen, Mark Lynas, en andere opmerkenswaardige wetenschappers zoals John R. McNeill. Volgens hen volgt de afschuwelijke impact van klimaatverandering rechtstreeks uit het ogenblik waarop een groep hominiden vuur leerde maken.

Maar beweren dat de controle van het vuur een noodzakelijke voorwaarde was voor de menselijke vaardigheid om kolen te verbranden is één ding, argumenteren dat het de reden is waarom we momenteel met een klimaatcrisis worden geconfronteerd, is iets helemaal anders.

In een pittig artikel in The Anthropocene Review suggereren Malm en de prominente milieuhistoricus Alf Hornborg dat deze veronachtzaming voortkomt uit het feit dat de wetenschappers die de alarmbel luiden over het klimaat, getraind zijn in het bestuderen van de natuurlijke wereld, en niet van de mens. Om de echte oorzaken van de antropogene klimaatverandering te vinden volstaat het niet om de winden, de zeeën, de rotsen, en de bevolkingsgroei te bestuderen, maar moet ook gekeken worden naar de maatschappij en de geschiedenis. In het bijzonder, Moore echoënd, is het een vereiste te verstaan hoe technologische vooruitgang in de geschiedenis steeds weer aangedreven werd door ongelijke machtsrelaties tussen een minderheidselite en een onderworpen meerderheid. Malm en Hornborg zeggen hierover:

“Geologen, meteorologen, en hun collega’s zijn niet noodzakelijk goed toegerust om het soort dingen te bestuderen dat plaatsvindt tussen mensen (en noodzakelijkerwijs tussen hen en de rest van de natuur); de samenstelling van een rots of het patroon van een straalstroom verschillen nogal van fenomenen als wereldbeelden, eigendom en macht.”

Bijgevolg moet het idee dat het Antropoceen de ‘nieuwe realiteit’ is die iedereen treft, in vraag gesteld worden.

Bijgevolg moet het idee dat het Antropoceen de ‘nieuwe realiteit’ is die iedereen treft, in vraag gesteld worden. Inderdaad, gezien de bestaande machtsrelaties, zal de ‘nieuwe realiteit’ meer ‘reëel’ zijn voor de ene dan voor de andere. Voor de meeste mensen zal het meer ontbering en vechten voor het overleven betekenen, terwijl er voor enkelen comfortabele reddingsboten zullen zijn. Zo suggereren Malm en Hornborg dat Dipesh Chakrabarty, de wetenschapper die het concept vanuit een postkoloniaal perspectief omarmt, zijn positie zou moeten herdenken: klimaatverandering zelf is geen universele gelijkschakelaar, maar riskeert integendeel de kloof tussen rijk en arm te verdiepen.

Dit brengt ons bij een laatste probleem: de politiek. Indien, zoals veel Antropoceen-enthousiastelingen beweren, het concept helpt om mensen te laten begrijpen hoe diep de menselijke betrokkenheid in de Aardse systemen is, dan kan het ook leiden tot een beloftevolle politieke discussie die er de machtshebbers eindelijk op wijst dat er iets dient te gebeuren.

Echter, zoals Jedediah Purdy, professor aan de Duke University, opmerkt in het tijdschrift Aeon: “Beweren dat we leven in het Antropoceen is een manier om te zeggen dat we de verantwoordelijkheid voor de wereld die we creëren niet kunnen ontlopen. Tot daar alles goed. Het probleem begint wanneer dit charismatische, allesomvattende idee van het Antropoceen een universeel projectiescherm wordt en een versterker voor iedereens geprefereerde versie van het ‘verantwoordelijkheid nemen voor de planeet’.”

Voor veel mensen betekent het Antropoceen dat er ‘geen alternatief is.’ Afhankelijk van persoonlijke overtuiging, leidt de term Antropoceen tot verschillende conclusies en oproepen tot actie. Zoals Purdy zegt: “Het Antropoceen lijkt niet veel geesten te veranderen… Maar het draait hen op tot voorbij het maximum. ”

Is dit een probleem voor elk nieuw concept of is het inherent aan het Antropoceen? Gezien de vaagheid van het concept is dit volgens Purdy “een Rorschach vlek waarmee commentatoren onderscheiden wat de tijdperkbepalende verandering in de mens/natuur relatie is.” Met de grote diversiteit aan opinies die beschikbaar is, zullen zij met de meeste politieke en ideologische invloed het debat uiteindelijk domineren.

Neem bijvoorbeeld Peter Kareiva, chief scientist bij het Nature Conservancy, die argumenteert dat het Antropoceen betekent dat we nu, meer dan ooit, moeten stoppen met proberen wildernis te beschermen en het kapitalisme te beschuldigen, en dat we integendeel ondernemingen moeten aanmoedigen om verantwoordelijkheid op te nemen voor, en controle over, de milieudiensten van de Aarde.

Kareiva’s opinie is enorm populair geworden in het mainstream discours, maar impliceert ook dat de mens niet het huidige economische en politieke systeem zou moeten herdenken, maar voluit dient te gaan voor het verhandelbaar maken van alles. Hoe vager het concept, hoe gevoeliger het dus kan zijn voor coöptatie. De vaagheid van de term heeft deels geleid tot zijn kameleon-achtig vermogen om in ieders agenda te passen.

Meer nog, aangezien het concept Antropoceen impliceert dat de mensheid als geheel de eerste verantwoordelijke is – en niet de relaties tussen mensen – verhindert het vruchtbare discussies, eerder dan ze aan te moedigen. Zoals Malm en Hornborg schrijven: “Het effect is het afblokken van elk perspectief op verandering.”

ZLim002
Richard Heinberg stelt voor dat we ons met een ‘slank-groen Antropoceen’ minder op high-tech oplossingen zouden moeten toeleggen, en in plaats daarvan simpelere dingen zouden moeten proberen zoals vruchtbare grond opbouwen, wat dat ook koolstof opslaat. Bron: Kwaad.net

Is de term nog nuttig?

Indien de kritieken hierboven steek houden, waarom denken klimaatwetenschappers en activisten dan nog steeds dat het Antropoceen concept nuttig is? Overtuigt het echt degenen die nog overtuigd moeten worden, of versluiert het veeleer de belangrijke discussies die we moeten hebben?

In discussies en gesprekken met vrienden en collega’s, wordt er vaak op gewezen dat de kritieken van Malm en Hornborg voorbijgaan aan het originele nut van het concept. Zoals een professor geografie het schreef in een e-mail: “Voor mij opent het Antropoceen eerder de weg naar het soort exploratie waartoe de auteurs lijken uit te nodigen, dan dat het die weg zou afsluiten.” Mijn vriend Aaron McConomy schreef het volgende op Facebook: “Ik heb het gevoel dat al deze discussies, theoretische beschouwingen zijn over wat er in de echte wereld gebeurt, maar niet echt weerspiegelen wat ik als actieve lezer en onderzoeker opvang… Het is zoals de meme der memen die reageert op andere memen, waarbij niemand exact schijnt te weten waarop ze eigenlijk aan het reageren zijn… Voor mij is de grotere vraag hoe we ‘derde weg’ discussies kunnen hebben. Waar de realiteit van het Antropoceen toe oproept is een diepgaand herwerken van sociaal-ecologische systemen. Weinig voorbeelden waarmee men komt aanzetten, zijn daarvoor geschikt.”

Punt genoteerd. In plaats van te kibbelen over de betekenis van het Antropoceen, zouden we beter oplossingen vinden voor de vraagstukken waarmee we geconfronteerd worden. En terwijl de term een echt nut heeft voor geologen, kan het de broodnodige discussie over politieke alternatieven stimuleren. Dit is een steekhoudend antwoord op de problematisering van de term: alles welbeschouwd, de term is bruikbaar gebleken in het op gang brengen van een belangrijk debat.

Maar welk soort debat? Aangezien het Antropoceen de mens aanduidt als de hoofdschuldige van de huidige situatie waarin de Aarde verkeert, wijst het niet echt naar de minderheid die de meeste schade heeft aangericht, noch verbreedt het de discussie naar hen die het meest geraakt worden door klimaatverandering maar wiens rol in het veroorzaken ervan werkelijk nul is.

Leunen op een alomvattende geologische (en biologische) term om onze situatie te beschrijven, houdt het risico in te helpen om alternatieve opinies, alternatieve verhalen, en alternatieve politiek monddood te maken. Zoals Malm en Hornborg benadrukken: “Indien klimaatopwarming het gevolg is van de kennis van het vuur, of van een andere eigenschap die de menselijke soort verworven heeft ergens lang geleden in zijn evolutie, hoe kunnen we ons dan zelfs nog maar het ontmantelen van de fossiele economie verbeelden? [Argumenteren dat de klimaatopwarming veroorzaakt is door één soort] bevordert de mystificatie en politieke verlamming.”

Het valt moeilijk te bepalen of de term een goed debat gemiddeld schaadt of het eerder aanmoedigt. Maar als we de talrijke wendingen in acht nemen die de term sinds zijn ontstaan heeft gekend, is het aan te raden de kritiek ernstig te nemen.

Het valt moeilijk te bepalen of de term een goed debat gemiddeld schaadt of het eerder aanmoedigt. Maar als we de talrijke wendingen in acht nemen die de term sinds zijn ontstaan heeft gekend, is het aan te raden de kritiek ernstig te nemen. Dit soort beladen termen moet met zorg gehanteerd worden, en we moeten goed nadenken wanneer en waarom we de term zouden gebruiken.

Ja, ‘Antropoceen’ kan nuttig zijn om de geschiedenis van het leven op Aarde te vertellen. Het kan ook illustreren hoe diep de mens de Aardse systemen heeft veranderd. Ook suggereert het dat we onmogelijk terug kunnen keren naar de ‘ongerepte’ natuur die bestond voor de mens, zoals cultuurcritici lang hebben beweerd. Vanuit een geologisch perspectief is de term ongelooflijk aantrekkelijk om aan te geven dat de impact van de mens op de aardkorst zo diep is dat toekomstige aardbewoners, wanneer ze aan het graven gaan, een aardlaag zullen ontdekken die helemaal doordrongen is van de mens. Dit geologische feit is een prachtig beeld om al het bovenstaande uit te drukken.

Maar de term helpt niet noodzakelijk, zoals uitvoerig beargumenteerd, om de systemen die klimaatverandering bestendigen in vraag te stellen. Omdat hij de mensheid als geheel aanduidt, toont hij niet dat ons probleem politiek is, steunend op een onevenwichtige machtsverdeling. Door de startdatum van het Antropoceen open te laten (sommigen zeggen 50 jaar geleden, anderen 400 jaar, nog anderen 10.000, en weer anderen 50.000), faalt het woord om de hoofdrolspelers van de huidige ecologische crisis aan te duiden.

Zoals ‘duurzaamheid,’ ‘ontwikkeling,’ ‘natuurlijk,’ of ‘groen,’ is de term zo vaag dat hij door om het even wie kan gebruikt worden, voor het uitdagen van de machthebbers, om een snel centje te verdienen, of om een onderzoeksbeurs te scoren. Terwijl de term kan gebruikt worden om te argumenteren voor actie tegen klimaatverandering, kan hij even goed gebruikt worden om het aanboren van bijkomende olievelden te steunen (“och wat maakt het ook uit, we leven toch in het tijdperk van de menselijke superioriteit!”)

Je kan je afvragen of dit niet het geval is met alle woorden? Dat is het niet. Er zijn veel termen in gebruik bij de klimaatbeweging die zowel krachtig als moeilijk te ontvreemden zijn: degrowth, klimaatgerechtigheid, ecocide, ecologische schuld, en 350 ppm zijn er maar enkele van.

Het punt is niet dat het gebruik van Antropoceen zou moeten opgegeven worden – de term heeft duidelijk zijn nut gehad. Maar moet het, zoals in de voorbeelden hierboven, een strijdkreet zijn van klimaatwetenschappers en activisten? Moet het gebruikt worden als gespreksopener, in de hoop dat het de machthebbers zal overtuigen hun politiek te veranderen? Moet het kritiekloos gebruikt worden als het hoofdthema van talrijke wetenschappelijke congressen? Misschien niet.

Besluit: waarheen met het Antropoceen?

Woorden zijn machtig.

Zoals veel klimaatactivisten weten, is klimaatverandering een strijdperk van woorden. ‘350.org’ is genoemd naar de concentratie van 350 parts per million CO2 in de atmosfeer die door wetenschappers als nog acceptabel wordt beschouwd. ‘Klimaatgerechtigheid’ refereert naar het feit dat klimaatverandering verschillende mensen ongelijk zal treffen, en dat de klimaatbeweging zij aan zij moet strijden met mensen die systematisch onderdrukt worden op andere manieren. ‘Klimaatchaos’ ontstond om de zaken duidelijk te stellen, dat klimaatverandering zal zorgen voor een ontwrichting van de normale weerpatronen, eerder dan, zoals ‘opwarming’ schijnt te suggereren, een globale trage verhoging van de temperatuur.

Elk begrip zag een cyclus van early adopters, een groeiend gebruik, paradigmaverschuivingen in de algemene discussie, en daarna vaak kritiek gevolgd door een traag opgeven van de term.

Sommige concepten geïntroduceerd door vroegere sociale bewegingen blijven in gebruik: sociale gerechtigheid, burgerlijke ongehoorzaamheid, mensenrechten. Deze termen verwoorden zowel het probleem als de strategie, zijn politiek zonder teveel af te schrikken, en kunnen moeilijk ontvreemd worden door apolitieke actoren. Daarom blijven ze ook bruikbaar voor de sociale bewegingen van vandaag. ‘Antropoceen’ is niet zo een woord: het is voldoende vaag om door om het even wie gebruikt te worden, het is angstaanjagend zonder een uitweg te suggereren. Het heeft flair, het is aantrekkelijk, maar het mist macht.

Waarom is dit van belang? Woorden kunnen bewegingen maken of kraken.Helaas faalt de term ‘Antropoceen’ om de huidige situatie adequaat te framen, en daarom laat hij iedereen toe om de term te gebruiken ter promotie van de eigen oplossingen.

Waarom is dit van belang? Woorden kunnen bewegingen maken of kraken. Wanneer een beweging verzamelen blaast rond één term – bijvoorbeeld burgerrechten – verandert de manier waarop het publiek en dus de politiek het probleem percipieert. De manier waarop een probleem wordt gedefinieerd, de slogans van de actiegroepen, zijn ongelooflijk belangrijk om de noodzakelijke politieke veranderingen te bewerkstelligen. Helaas faalt de term ‘Antropoceen’ om de huidige situatie adequaat te framen, en daarom laat hij iedereen toe om de term te gebruiken ter promotie van de eigen oplossingen. Waar de term zeker veel discussies in gang heeft gezet, is hij noch politiek, noch precies, en zal hij daarom nooit leiden tot een goede, uitdagende, discussie. En juist nu is er echt nood aan discussies die uitdagend zijn.

Maar, willen of niet, ‘Antropoceen’ is er en heeft de manier waarop we denken en praten over de wereld al veranderd. Wetenschappers zullen de term blijven citeren, sociale theoretici zullen hem bestuderen, en in de media opgevoerde specialisten zullen hem gebruiken om wat dan ook in het ondermaanse te verantwoorden. Het is een ‘meme der memen, reagerend op andere memen’ geworden.

Aaron Vansintjan bestudeert ecologische economie, voedselsystemen, en stedelijke verandering. Hij is co-editor van Uneven Earth en geniet van journalistiek, wilde fermentatie, dekolonisering, degrowth, en lange fietstochten.

Vertaling door Luc Geeraert, voor het tijdschrift van Aardewerk (www.aardewerk.be) en in het kader van de Aardewerk Zomerweek “Het ‘Tijdperk van de Mens’: Over Leven in het Antropoceen,” die zal doorgaan in “La Bavière” in Chassepierre van 10 tot en met 16 augustus 2016.

Om ons volgend artikel via email te ontvangen, klik hier.

 

The Anthropocene debate

One of the geo-engineering proposals to decrease global warming is to inject sulphur into the atmosphere. Source.
Source: NASA

by Aaron Vansintjan

The Dutch version of this article can be found here.

The term ‘Anthropocene’ has entered the climate change debate, and the question is whether it should stay there. It neatly encapsulates the idea that the Holocene—a scientific term referring to the present era—is no longer an adequate description. We now exist in an era when humans (anthropos) have fundamentally changed the geology of the earth and are present in almost all ecosystems.

We have raised the planet’s temperature, caused sea levels to rise, mined massive amounts of the earth’s crust, eroded the ozone layer, and are starting to acidify the oceans—all of these will be visible in fossil records millions of years from now.

While the word ‘Anthropocene’ has only recently entered the mainstream lexicon, it has become a rallying cry, to many signifying the urgency of action on climate change. While the term had been suggested previously in different variations, Paul Crutzen, a Nobel prize-winning chemist, popularized it in 2002 in a 600-word article, “The geology of mankind”, in Nature magazine. He argues that the reality of “mankind’s growing influence on the planet” means that scientists and engineers face a “daunting task” of “guiding society”—through massive geoengineering projects, if necessary. To him, the Anthropocene is a key concept to explain the gravity of our current situation. As a result, for many, the term came almost as a revelation, further hammering home the fact that we have undeniably intervened in the earth’s systems, destabilizing it, and that we have to act now, and fast.

But even though the term has been championed by a wide diversity of people, it is also seeing some backlash, and not from the types you’d imagine: many climate scientists are reticent to use it, and it has faced critique from environmental and social historians. Why all the fuss about a word, and what does it matter?

As any activist will be happy to explain, it matters what words we use. They don’t just describe our problems; they also frame the solutions. And in the case of climate change, there’s a big need for good solutions, which means they need to be framed well. If we want to address climate change, we need to consider carefully whether we’re using the right words to describe the problems we face.

The following is a review of the Anthropocene debate, asking whether we should stick to using the word to describe our current problems, or drop it. As you’ll see, I definitely lean one way—I don’t think the term is as useful as its champions claim—but I’ll lay out the evidence as best as I can so you can make up your own mind.

eng1
The Anthropocene is often used to justify massive geo-engineering schemes, leading to an attitude that Richard Heinberg calls “we’re-in-charge-and-loving-it.”

 

From early adoption to widespread use

The term Anthropocene was popularised by hard-core climate scientists who want to illustrate what our world looks like and how it is so vastly different from the world we inherited. From this perspective, the concept might lead to an ‘aha!’ moment for the uninitiated: humans have already fundamentally altered the earth. For this reason, early adopters often used the word to convey the urgency of the present moment to the public.

The public happily took it up with headlines in major news outlets like the BBC, The New York Times, and Newsweek. It became regularly employed by climate activists such as Bill McKibben and environmental groups like Friends of the Earth, who use it in their reports and campaigns. Artists are taking up the term, and academics organize endless conferences with ‘Anthropocene’ as their guiding theme.

“Over a decade after its injection into modern culture, the concept has taken on new forms beyond its original geological intent, becoming a meme capable of propping up a huge variety of arguments.”

The types of opinions that cluster around the term vary. In the book The God Species, prominent environmental writer Mark Lynas argues that, since we are entering into a new, never-seen-before era of human control of the environment, we have the responsibility, duty, and possibility to control it further. Distancing himself from traditional environmental causes like anti-nuclear and GMOs, he argues that precisely because we are seeing unforeseen problems at a greater scale than anything we’ve ever seen, we will need to use all tools at our disposal. That includes nuclear power and genetic engineering.

Recently, Mark Lynas joined a cohort of other pro-tech scientists, writers, and environmentalists, and helped pen an “eco-modernist manifesto.” The authors claim that “modern technologies, by using natural ecosystem flows and services more efficiently, offer a real chance of reducing the totality of human impacts on the biosphere. To embrace these technologies is to find paths to a good Anthropocene.”

The problem? That the Anthropocene reveals that humanity is facing a never-seen-before predicament. The solution? Crank it up. Use more, and better, technologies, in order to better control nature.

Richard Heinberg at the Post-Carbon Institute calls this the “we’re-in-charge-and-loving-it” attitude. To him, this “techno-Anthropocene” argument signifies a brand of scientist who embraces the Anthropocene simply because it gives humans full license to keep terraforming the planet. As Heinberg demonstrates, cranking it up inevitably relies on save-the-day technologies. As the eco-modernist manifesto claims, “Urbanization, agricultural intensification, nuclear power, aquaculture, and desalination are all processes with a demonstrated potential to reduce human demands on the environment, allowing more room for non-human species.” In contrast, Heinberg argues that these technologies aren’t as up to snuff as is often claimed. All of the above either rely on the use of cheap fossil fuels at a far greater rate than what they replace, or are scientifically (and morally) unsound.

One geo-engineering proposal would see expensive mirrors launched into space to reflect sunlight. Source: SCMP

Heinberg proposes his own version: the “lean-green Anthropocene”. According to him, since any feasible techno-solution will be powered by fossil fuels, a more desirable future would involve low-tech, high-labour, local food chains, and responsible water use (e.g. not dependent on energy-intensive desalination plants). But to him, it also requires an acknowledgement that humans aren’t the center of the universe:  “Just as humans are now shaping the future of Earth, Earth will shape the future of humanity.”

Somewhat surprisingly, the term has also been eagerly adopted by critical theorists—perhaps too uncritically. For example, Bruno Latour uses the term—and the reality of human involvement in the climate—as a launching point to discuss the new politics that these crises require. Prominent political ecology scholars such as Laura Ogden, Paul Robbins, and Nik Heynen reference the term to support their own arguments that grassroots organizations are the key to resilience and political resistance in this new era. Slavoj Zizek suggests that the Anthropecene, and the scientists that propose it, makes us ask new questions about humans’ relationship to its environment, and our culture’s obsession with the ever-present apocalypse. In another essay, Dipesh Chakrabarty, partly challenges the term from a postcolonial perspective, but ends up endorsing it, since it means that, in a way, everyone (the colonizers and the colonized, the rich and the poor) will be affected by the coming disasters.

I say surprisingly since these same theorists would hesitate to use the words democracy, development, or progress without “scare-quotes”—they specialize in questioning everything under the sun (and rightly so). For them to endorse this new word without a backward, questioning glance, is perhaps the best indication of its widespread appeal.

Anyway, you get the idea: the Anthropocene concept is supported by people of very different ideological persuasions. One advocates for business-as-usual driven by technological breakthroughs, another calls for a total transformation of humanity’s relationship with nature, yet another suggests that it signifies that we need to put our differences aside, and face this challenge together, as one.

Over a decade after its injection into modern culture, the concept has taken on new forms beyond its original geological intent, becoming a meme capable of propping up a huge variety of arguments.

 

Enter the problematization phase

Yet, in the past year—especially the past months—a flurry of critiques of the Anthropocene concept have appeared.

The first key issue is scientific. This has two facets. First, even though the concept is now well established in our vocabulary (“Welcome to the Anthropocene”, announced The Economist in 2011), there is still a whole lot of dispute on its exact meaning, and even its scientific validity. Second, the science is becoming more and more politicized.

Paul Crutzen’s neologism enters into the realm of stratigraphy—a specific subfield that decides when each geological epoch starts and ends. And Crutzen is an atmospheric chemist, not a stratigrapher. If he was, he might’ve been able to anticipate the kind of bitter fights and tensions his proposal would cause.

Crutzen originally proposed that the Anthropocene started with the industrial revolution, specifically, the design of the steam engine. Since then, he’s changed his mind, stating that it actually started with the testing of atomic bombs. But these kinds of whims do not pass in the field that actually decides geological epochs—they notoriously took 60 years to decide on a definition of the Quaternary, an age that spans 2.6 million years. The scientists that make these decisions are rigorous at best, meticulous at worst.

So they decided to form an international working group, to decide once and for all if the term could really stand the test of time. This was quite difficult. For one, there isn’t even a formal definition of what “Anthropocene” really means. What constitutes a significant enough change in the earth’s geological system, that allows us to draw the line? And where should we draw the line?

To this end, many proposals have been put forward. It started with agriculture 5,000 years ago, or mining 3,000 years ago. No: it starts with the genocide of 50 million indigenous people in the Americas. Or: it began with the ‘Great Acceleration’: the time period in the past fifty years when plastics, chemical fertilizers, concrete, aluminum, and petrol flooded the market, and the environment. Or: we have no way to tell yet, we might need to wait a couple more million years.

In short, the vagueness of the term led to the inability to pin down what it would actually look like, and how it could be measured. The result has been conflicts within the field of stratigraphy, where some are lamenting the fact that a highly politicized issue is skewing what is ideally a slow, careful, and delicate process: deciding when a geological era starts and ends.  Leading scientists have posed the question whether the anthropocene is really just a ‘pop culture’ phenomenon, or a serious issue of concern for stratigraphers.

Consequentially, these scientific conversations are political in themselves. For many scientists involved, there is a feeling that those advancing the concept are interested more in highlighting the destructive qualities of humans to encourage action on climate change than to define a new scientific term. As Richard Monastersky notes in a Nature article tracing the politics of the attempt to define the term, “The debate has shone a spotlight on the typically unnoticed process by which geologists carve up Earth’s 4.5 billion years of history.” The effort to define the Anthropocene and place it on the map of geological timescales has become a minefield of politics, vested interests, and ideologies. As such, the Anthropocene once again reveals that science—often claimed to be objective—is driven by, and subject to, personal and political agendas.

 

Blaming humans, erasing history

But it’s not just because the Anthropocene is politically charged and difficult to pin down that we should think again about using it. There are more troubling issues with the concept that we should be aware of.

First is the concern that the Anthropocene concept ‘naturalizes’ human’s impact on the earth. What does this mean? Essentially, that by saying that this is the ‘epoch of humans’, we are suggesting that all humans are the cause. In other words, that there is something intrinsically bad about humans, where we will always and inevitably leave an imprint on our environment.

At play here is the (very Western) idea that humans are separate from nature, and that either we get back to it or we rise above it. Hence the call of the eco-modernists to ‘decouple’ from the natural world through technology. Hence, also, the call of the deep ecologists to appreciate nature “in itself”, without projecting our human needs and desires onto it. And hence the idea that all humans caused our current pickle.

The alternative, as environmental theorist Jim Proctor suggests, is appreciating that the Anthropocene is not ‘because’ humans. It requires acknowledging that these processes and events are many and intertwined—there is no clear separation between nature and culture, human desires and natural forces.

But what forces should we blame? In all of the climate change research, we are told that it is definitely ‘man-made’. Arguing against this could bring us dangerously close to the denialist road.

“We should question this idea that the Anthropocene is ‘the new reality’ affecting everyone. Actually, because of existing power relationships, the ‘new reality’ will be more ‘real’ for some than for others.”

It is at this point that we might want to select option (C): ask a historian. James W. Moore, a professor in environmental history, has asked whether we really ought to point the finger at steam engines, atomic bombs, or humanity as a whole. Instead, he argues for a different term altogether: the ‘Capitalocene’: the geological era of capitalism. In short, it is not because of the steam engine that we saw unprecedented use of fossil fuels—it is rather a system of governance and social organization that led to the global alterations we are seeing today. This required the establishment of innovative property laws backed up by military and police forces, as well as uneven power relations between a small class of capitalists and the working poor, women, indigenous cultures, and other civilizations. It was these institutions, developed and perfected over several hundred years, that allowed for the destruction of cultures and the over-exploitation of earth’s natural resources, culminating in our current crisis.

It is strange to see the extent to which these kinds of wider social dynamics are totally obscured in the Anthropocene debate.  For example, many have argued that the invention of fire was the first spark that would inevitably lead to the immense footprint that humans place on the earth.

This is not just a fringe position. Andreas Malm, in an article in Jacobin Magazine, notes that this idea is endorsed by Paul Crutzen, Mark Lynas, and other noteworthy scientists such as John R. McNeill. To these scientists, we can trace the terrifying impacts of climate change to the moment when a group of hominids learned how to spark a flame.

But to say that the control of fire was a necessary condition for humanity’s ability to burn coal is one thing, to argue that it is the reason why we are currently facing a climate crisis is another.

In a snappy journal article published in The Anthropocene Review, Malm and prominent environmental historian Alf Hornborg suggest that this neglect is due to the fact that scientists ringing the alarm bells of climate change are trained in studying the natural world, not people. To really identify the causes of anthropogenic climate change requires not just studying the winds, seas, rocks, and population growth, but also society and history. In particular, echoing Moore, it requires understanding the way by which technological progress has historically been driven by unequal power relations between an elite minority and a subjugated majority. Quoting Malm and Hornborg, “Geologists, meteorologists and their colleagues are not necessarily well-equipped to study the sort of things that take place between humans (and perforce between them and the rest of nature), the composition of a rock or the pattern of a jet stream being rather different from such phenomena as world-views, property and power.”

It follows that we should question this idea that the Anthropocene is ‘the new reality’ affecting everyone. Actually, because of existing power relationships, the ‘new reality’ will be more ‘real’ for some than for others. For most people, it will mean increased hardship and a fight for survival, while for some there will be easy lifeboats. In this way, Malm and Hornborg suggest that Dipesh Chakrabarty, the scholar embracing the concept from a postcolonial perspective, should rethink his position: climate change is not, in itself, a universal leveling force, but may instead further exacerbate inequalities between the rich and the poor.

Climate change won't affect everyone equally. More likely, it will mean that some get lifeboats and others do not. Source: ABC
Climate change won’t affect everyone equally. More likely, it will mean that some get lifeboats and others do not. Source: ABC

This leads to a final issue: the problem of politics. If, as many Anthropocene enthusiasts argue, the concept helps people understand the extent of human involvement in the earth’s systems, it also could lead to a promising political conversation, finally alerting those in power that something needs to be done.

Yet as Jedediah Purdy, a professor at Duke University, notes in the magazine Aeon, “Saying that we live in the Anthropocene is a way of saying that we cannot avoid responsibility for the world we are making. So far so good. The trouble starts when this charismatic, all-encompassing idea of the Anthropocene becomes an all-purpose projection screen and amplifier for one’s preferred version of ‘taking responsibility for the planet’.”

For many people, the Anthropocene means that ‘there is no alternative’. Depending on your personal beliefs, the Anthropocene concept will lead you to different conclusions and calls to action. As Purdy says, “The Anthropocene does not seem to change many minds…. But it does turn them up to 11.”

But is this a problem with any new concept or is it inherent to the Anthropocene? For Purdy, because the concept is so vague, it becomes “a Rorschach blot for discerning what commentators think is the epochal change in the human/nature relationship.” With the diversity of opinions available, those with more political and ideological clout inevitably end up dominating the conversation.

Take for example Peter Kareiva, chief scientist at the Nature Conservancy, who argues that the Anthropocene signifies that now, more than ever, we need to abandon trying to protect wilderness and stop blaming capitalism, and that instead we need to encourage corporations to start taking responsibility for, and control of, earth’s environmental services.

Kareiva’s opinions have become wildly popular in mainstream discourse, but they also imply that rather than reassessing the current economic and political system, we need to go full speed ahead with the commodification of everything. The more vague a concept, the more susceptible it can be to co-optation. The vagueness of the term has, in part, led to its chameleon-like ability to fit anyone’s agenda.

What’s more, because the Anthropocene concept implies that humans as a whole are primarily responsible—and not relationships between humans—it actually stymies fruitful conversation, rather than encourage it. As Malm and Hornborg note, “The effect is to block off any prospect for change.”

 

Is the term still useful?

If these critiques are valid, why do climate scientists and activists still think the Anthropocene concept is so useful? Does it really convince those that need convincing, or does it just obscure important discussions that we need to be having?

In discussions and conversations with friends and peers, people have pointed out several times that Malm’s and Hornborg’s critiques fail to highlight the concept’s original usefulness. As one geography professor said in an email exchange, “To me, the Anthropocene opens up the kind of inquiry these authors seem to invite, rather than shutting it down.” A friend, Aaron McConomy, noted the following on Facebook,

“I feel like all of these conversations are punditry around what’s going on in the field that don’t really represent anything that I’m hearing as someone actively reading and researching… It’s like a meme of memes reacting to memes in which no one seems to even understand what exactly they’re reacting to.

For me the bigger question is how to have ‘third way’ discussions. What the reality of the Anthropocene calls for is a profound reworking of social ecological systems. Very few of the examples that get trotted out are up to the task.”

Point taken. Instead of quibbling about the meaning of the Anthropocene, we need to be finding alternatives to the problems we face. And while the term has real use for geologists, it can incentivize necessary conversations about political alternatives. This is a valid response to the problematization the term has received: all else considered, the term has been useful in lighting the fuse of an important debate.

“It’s hard to say if the term is, on average, inimical to good debate or if it encourages it. But after considering the twists and turns the concept has taken since its inception until its current use, it’s worth taking the critics seriously.”

But what kind of debate? Because the Anthropocene points to humans as the primary culprit of the earth’s current situation, it doesn’t really point to the fact that a minority of the earth’s population has inflicted most of the damage, nor does it broaden the discussion to include those who may be most affected by climate change but whose role in causing it is, effectively, zero.

By resorting to a catch-all geological (and biological) term to describe the situation we’re in, there’s a risk that it helps shut down alternative viewpoints, alternative narratives, and alternative politics. As Malm and Hornborg emphasize,

“If global warming is the outcome of the knowledge of how to light a fire, or some other property of the human species acquired in some distant stage of its evolution, how can we even imagine a dismantling of the fossil economy? [Arguing that climate change is caused by one species] is conducive to mystification and political paralysis.”

It’s hard to say if the term is, on average, inimical to good debate or if it encourages it. But after considering the twists and turns the concept has taken since its inception until its current use, it’s worth taking the critics seriously. Care has to be taken around such loaded words, and we have to take a step back and ask when, and why, we use them.

Yes, ‘Anthropocene’ can be useful to tell the history of life on earth. It can also illustrate the extent to which humans have modified the earth’s systems. It also suggests that we can no longer go back to a ‘pristine’ nature that existed before humans, as cultural critics have long suggested. The term is incredibly appealing from a geological perspective, highlighting the fact that humans have made so deep an impact on the earth’s crust that future inhabitants of the earth, when digging, will come across a layer of soil that has ‘human’ written all over it. This geological fact is a useful tidbit to highlight all of the above.

But it doesn’t necessarily, as many have argued, help challenge the systems that perpetuate climate change. Because it applies to humans as a whole, it does not indicate that our problem is political, resting on the uneven distribution of power. In leaving the starting date of the Anthropocene undefined (some say 50 years ago, others say 400 years ago, yet others say 10,000, still others say 50,000), the word fails to highlight the primary actors of today’s ecological crisis.

Like ‘sustainability’, ‘development’, ‘natural’, or ‘green’, the term is so vague that it can be used by anyone, whether they want to challenge the powers that be, just want to make a quick buck, or score a research grant. While the term can be used to support arguments for action on climate change, it can just as well be used to support digging more oil wells (“oh what the heck, we live in the age of human superiority anyway!”).

You might ask, isn’t this the case with all words? Not true. There are plenty of terms that the climate movement is using that are both powerful and are not so easy to appropriate: degrowth, climate justice, ecocide, ecological debt, and 350ppm are just few.

The point is not that Anthropocene should be abandoned—clearly it’s had its uses. But should it, like the above examples, be calls-to-action of climate researchers and activists alike? Should it be used as a conversation-starter, in the hope that it will convince those in power to change their tune? Should it be used uncritically as the main theme of countless academic conferences? Probably not.

ZLim002
Instead of hi-tech high-input solutions, we could address climate change by building up topsoil with low-tech agriculture. Source: Kwaad.net

 

Conclusion: where does the Anthropocene go from here?

Words are powerful.

As many climate activists know, climate change is a battlefield of words. ‘350.org’ is named after the 350 parts per million of carbon in the atmosphere that has been deemed acceptable by scientists. ‘Climate justice’ refers to the fact that climate change will affect different people unequally, and that the climate movement needs to align with people who are systematically oppressed in other ways. ‘Climate chaos’ was coined to dispel confusion, indicating that climate change will cause disruption in normal weather patterns rather than, as the term ‘global warming’ may lead one to think, causing a slow increase in temperature globally.

Each phrase has seen a cycle of early adopters, growing usefulness, paradigm shifts in the general discussion, and then often critique and slow abandonment.

Some concepts introduced by social movements of the past have stuck around: social justice, civil disobedience, human rights. These terms signify both the predicament and the strategy, remain political without being too scary, and are difficult to be appropriated by apolitical actors. For these reasons, they remain useful for social movements today. ‘Anthropocene’ is no such word: it is vague enough to be used by anyone, it is scary but doesn’t really suggest a way out. It has flair, it’s catchy, but lacks power.

“Why does this matter? Words can make or break whole movements…. Unfortunately, the term ‘Anthropocene’ fails to adequately frame the current situation, and in-so-doing allows anyone to co-opt it for their own solutions.”

Why does this matter? Words can make or break whole movements. If a movement rallies around a single term—say, civil rights—that changes the way the public, and therefore politicians, see the predicament at hand. The way a problem is defined, the slogans that movements use, are incredibly important in order to make necessary policy changes. Unfortunately, the term ‘Anthropocene’ fails to adequately frame the current situation, and in-so-doing allows anyone to co-opt it for their own solutions. While it has certainly got many people talking, it is neither political nor precise, and therefore may not lead to a very good, or challenging, conversation. And right now we need to have challenging conversations.

Yet, like it or not, ‘Anthropocene’ has already been let out of the box and changed the way we think and talk about the world. Scientists will keep citing it, social theorists will ponder it, artists will be inspired by it, and pundits will employ it to justify anything under the sun. It has become a “meme of memes reacting to memes.”

Aaron Vansintjan studies ecological economics, food systems, and urban change. He is co-editor at Uneven Earth and enjoys journalism, wild fermentations, decolonization, degrowth, and long bicycle rides.

This article has now been republished at Resilience.org and the Entitle Blog.

The GMO Conversation

Being for or against GMOs is all-too-often proclaimed as a matter of being for or against science.

by Maya Bialik

The first layer of the public conversation about Genetically Modified Organisms (GMOs) has divided people along already existing lines of passionate disagreement, and has painted an overly simplified picture of the decisions we are facing as humanity. It has made a complex issue simple, through this inaccurate and delicate question: Are you for science, or anti science?

The media outlets ask this question both explicitly and implicitly, as they boil the discussion down to a false dichotomy. Unlike the cases of evolution and global warming (also dividing people along this line), it is not actually true that virtually all scientists agree on the issue. There is a real discussion happening about the effects of GMOs on the environment, the ethics of their testing, the sustainability of their outputs, the dangers of monoculture, etc. But by the time the discussion makes its way out of journals and jargon and into the public’s awareness, the nuance of the issue has been flattened and sculpted into a clear and superficial debate that has almost nothing to do with the issue at hand.

Since the false discussion has painted science as unanimously sided with the pro-GMO side, here is a short list of scientific arguments against GMOs.

  • We cannot fully predict the effects on the larger system which GMOs would affect if they spread, and it seems like we cannot fully control their spreading. Just as there are massive unintended effects with every introduction of a non-native organism into an ecosystem, GMOs could interact with the current network in unpredictable ways. They also present a serious risk of monoculture, which is dangerous.
  • There is a clear conflict of interest with the people and corporations who stand to benefit financially from GMOs. Additionally, there is often a long term strategy for those people to stay in power, as farmers become dependent on the less sustainable GMO crop.
  • It is not true that there is not enough food to feed all the people in the world, and GMOs are a silver bullet to fight world hunger. Rather, it is our systems that have organized food and power in such a way that keeps many people hungry.
  • Finally, with regard to calculating risk: absence of evidence does not mean evidence of absence. Assuming everyone conducting research on GMOs has no conflicts of interest and they’ve perfected the mechanisms that would keep GMOs from spreading to the larger ecosystem, where is the reasonable place to draw the line of what we consider safe? Europe and the US have decided on different positions on the spectrum of safety, and this part of the evaluation should not be glossed over, but should be discussed thoroughly.

Of course, the reasons many people who are against GMOs give are not the reasons listed above. The flat representation of the debate does in fact stem from real feelings of real people. They often do boil down to an aversion to things that feel “unnatural” and a distrust of science. On the other side, many of the reasons given in support GMOs are inaccurate: artificial selection and selective breeding over many years is in fact qualitatively different from cutting and pasting parts of the genome, and the confidence of knowing about the risk of long term effects is over-estimated and over-emphasized.

The more nuanced conversation would acknowledge that science is not an ideal process for revealing Truth with a capital T. It is conducted by people, and is subject to bias, power struggles, and flawed methodology. It does, however, do its best to be aware of its own biases and eliminate them, and it is meant to be viewed at a high level. That means that while each study might be flawed, overall the picture painted by science will be our best guess as to how to understand the world around us and the decisions we must make.

“Science progresses not because scientists as a whole are passionately open-minded but because different scientists are passionately closed-minded about different things.” — Henry Bauer

And of course, the media is not just evil — that is itself an oversimplification. Social science researchers such as Cass Sunstein have showed that we drift toward extremes when we interact with like-minded people. It is a well-observed emergent property of people in social groups. But that doesn’t mean it’s unavoidable.

If each side approaches the discussion genuinely seeking to understand what is right for humanity, and concedes to the other side the salient but superficial points used to create an us-them division in the media, we may be able to stop the whirlwind of polarization we have gotten swept up in. Only then will we sidestep the temptation of group-think, learn from each other, and survive as a species.

Maya Bialik is a contributor and editor at Uneven Earth. She is also the Associate Director at The People’s Science, working on bridging the gap between scientists and the public, and the Research Manager at The Center for Curriculum Redesign, where she synthesizes cognitive science and education research to create educational goals that meet the needs of the 21st century. She enjoys photography, social dancing, and is currently dabbling in improv comedy.